Bij de familie van Johannes de Wolff zaten nog twee onderduikers, Ko van Essen en Frits Schoute. In totaal zaten er twaalf jongens ondergedoken in de Boelstrapolder. Aan het begin van het pad tussen de ijzeren brug en eerste boerderij stond de groene keet van de Duitsers. Dit was aan de rechterkant van het pad op de hoge kant. Aan het pad zaten zes boeren. Timmenga was de eerste boer aan de linkerkant. Na 800 meter had je de boerderij van Johannes de Wolff aan de rechterkant. Dan, na 1.200 meter, kwam Pier Pieter de Jong weer op links.
Vervolgens maakte het pad een bocht naar rechts en dan kwam je na 250 meter bij Cnossen op de linkerkant. Het pad ging om deze boerderij heen naar links. Dan had je meteen achter deze boerderij de dubbele arbeiderswoning. In één hiervan woonde de familie Hoekstra. Het pad ging tussen de boerderij en de arbeiderswoning door. Als je het pad vervolgde kwam je na 700 meter aan de rechterkant de boerderij van Kraak tegen. Het pad draaide nogmaals naar links en na 400 meter was boer Fedde Knol de laatste boer aan het pad. Hier was tevens het keerpunt voor alle verkeer. Het pad hield op, want het land van Kraak en Knol grensde aan de Tjonger.
Alle zes boeren aan het pad hadden onderduikers. Er werd altijd gewaarschuwd als er een razzia op touw stond. Timmenga hing dan een wit laken aan de deur. De Duitsers konden dit laken niet zien, omdat de boerderij een beetje scheef stond. De andere boeren volgden zijn voorbeeld, zeker bij wat donker weer, want het pad was bijna 3,5 kilometer lang. De onderduikers gingen allemaal via het land van Pier Pieter de Jong het rietmoeras in. Dit stuk wordt nu nog “De Wildernis" genoemd.
De onderduikers hebben elkaar leren kennen en werden vrienden. Antoon leerde koeien melken en spinnen. Hij werd "de meesterspinner" van de Boelstrapolder. Jopie Melein uit Steggerda was indertijd al knecht bij Johannes de Wolff en daarna ook onderduiker, omdat ook hij niet naar Duitsland wilde om tewerkgesteld te worden. Jopie kreeg difterie, moest terug naar huis en zodoende werd Antoon ook nog knecht op de boerderij.
Aan het begin van het pad stond de groene keet, waarin de Duitse wachtposten zaten. Betty de Wolff vertelt dat haar moeder zei dat de Duitsers met hun verrekijkers konden zien wat ze aten. Ook vertelde ze dat niet alle Duitsers slecht waren. Als er een razzia zat aan te komen was er altijd één van de Duitsers die hen kwam waarschuwen. Bij Timmenga hingen ze dan een wit laken aan de schuurdeur en zo kon iedereen zien dat de onderduikers het riet in moesten. Betty en haar broer Titus weten wel dat ze onderduikers hadden, maar "je was kind en kende alleen de voornamen".
Alle twaalf jongens hebben de oorlog overleefd, maar Frits Schoute is al in 1949 overleden door een ongeluk op een scheepswerf.
Diet Hoekstra woonde ook in de Boelstrapolder en bij hen thuis kwamen de jongens dikwijls allemaal op bezoek. Ze woonde in één van de landarbeidershuisjes bij de boerderij van Cnossen. Er werd dan "wacht gelopen" en twee jongens stampten op de pedalen van een fiets zodat er licht was. Diet weet ook dat de jongens eerst kwamen "spoken", omdat gezin Hoekstra twee dochters had. Dit werd dus omgezet in gezellige avonden in oorlogstijd. Diet trouwde met Roel Wemmehove en organiseert in 1982 een reünie. Deze vindt plaats op 15 mei van dat jaar.
Regelmatig komt kapster Anneke (Alie Koning) langs om de haren van de jongens te knippen. Antoon krijgt een relatie met haar, ze trouwen en ze krijgen acht kinderen. In 1982 helpt Antoon mee met de organisatie van de reünie, maar is dan met ene Mariet getrouwd.
In 1956 neemt Pier Pieter De Jong de boerderij van De Wolff over, want zij verhuizen naar Tjerkgaast. De familie De Jong had eerst de derde boerderij in de Boelstrapolder. De reünie vindt plaats op de boerderij van familie De Jong, waar dus in de oorlog Johannes de Wolff woonde met zijn gezin. Sipke de Jong heeft alles omtrent de reünie bewaard; een schat aan informatie en herinneringen.