We moesten afgeleverd worden bij de Vierte Kompanie. Ik vergeet het nooit weer: die man wou ons afleveren bij de Vierte Kompanie. Op het laatst kwamen we terecht in de kleine kantine van het stenen kamp. Daar waren officieren, dat waren heren! Die praatten over het Ziviele. En die waren zo met ons verlegen: morgen melden om acht uur!
Toen wij in het kamp kwamen, toen stonden daar de keukenwagens, en zo’n stuk geschut. Wij dachten:
"Dat is een verloren zaak. Hier is niets meer tegen te doen."
We zijn het kamp doorgegaan en in al die kampen zaten Duitsers in al die kamers. Daar kwamen we langs. En in de kleine kantine, daar waren de officieren. Achteraf hadden wij naar onze kamer moeten gaan en onze spullen moeten pakken en meenemen. Maar we zijn direct het kamp uitgelopen, de Voorsterweg over, richting Toon Ren, bij Piet van ’t Zet voorlangs. Maar het was zo een slecht weer, dat we zeiden:
“Jongens, we kunnen niet buiten blijven, want gaan we dood!”
De hele dag: waternat. Dus wij klopten aan bij de boerderij. Toen hoorden we de stem van de oude Van Dam, zo’n dorsmachinist. Die Toon Ren was ook weggevoerd naar Meppel en Van Dam moest op zijn vrouw passen. Toen hoorden we zijn stem en zijn we daar naar binnengegaan. Die boerderij lag aan de Voorsterweg bij dat zweefvliegveld. A.J. Ren was de opzichter, maar die was naar Meppel. Piet van ’t Zet was ook naar Meppel. Maar die mannen kwamen gauw terug, met een dag of drie.
Toen lagen daar wel tien, twaalf man in die schuur te slapen. Maar er waren er meer die gingen drossen. Die lagen daar in het pad. De andere morgen [zei Van Dam]:
“Dat zijn er veel te veel. Ik zal eens kijken op S5”.
Dat was bij Van ’t Zet.
“Dan moeten jullie daar naar toegaan en moet je daar de paarden gaan verzorgen.”
Eentje stond op wacht, voor als de Duitsers kwamen, en wij in het hooi. Ja, de eerste paar dagen dan, hè. Na die tijd was het helemaal geen probleem meer. Maar toen kwam er uit het kamp nog een koppel volk aanlopen – en hoe dat nou kan, dat weet ik ook niet – maar die wilden gewoon aan het werk daags. Die kwamen uit het kamp en de Duitsers kwamen eraan en die werden gelijk weer meegevoerd. Ja, wij keken door het raam. Dat was wat! De oude Boekee was nog ploegbaas. Ik dacht: "Ze nemen mannen boven de 35 jaar niet mee." Die Van Dam, die ploegbaas, waar we aantikten, die was ook boven de 35 jaar. En bij Rommens was zo’n magazijnman en die was ook boven de 35 jaar en die hebben ze laten lopen.
[Na een paar dagen kwamen er weer een paar mensen terug]. We zaten daar ’s avonds op het kantoortje en eerst was daar Rinus Bruinsma. Die was in Meppel over het draad geklommen. Dat was een broer van Feike Bruinsma. Die waren gewoon gaan lopen. Daarna kwam Piet van ’t Zet eraan. [...]
Al die opzichters waren ook meegenomen. Of die niet genoeg branie hebben gehad? Jos Rommes, waar wij werkten, is niet meegenomen. Keesje Knoei (Smits) die was bij de paarden in de ruif gaan liggen en die had een mes bij zich en iedere keer prikte hij die paarden in de neus opdat ze de ruif niet leegvraten! [...] Och, al die verhalen! Verderop zijn er een hoop de kant van Zuidvaart opgegaan – en daar was het allemaal nog woest – die gingen die kant uit, maar bij Zuidvaart was wel een kamp en daar zijn [de Duitsers] ook geweest. Kijk, en volgens de verhalen hebben ze daar de wapens gevonden. Die waren één of twee dagen daarvoor gedropt.