Toen in augustus werd de eerste kleine razzia gehouden. Dat hebben we overleefd. Toen zaten we alle dagen te luisteren naar Radio Oranje. We hadden een radio thuis. Dan kwam de hele buurt en daar was ook een adjudant, een agent van de politie. Die kwam ook altijd luisteren. Die begon in augustus te zeggen:
"Je moet maken dat je weg komt."
Ik zeg:
"Ik zit toch veilig hier in de polder."
"Nou," zegt hij, "maak maar dat je weg komt." Toen in november kwamen de grote razzia's. Maandagmorgen kwam [mijn vrouw] bij mij op het werk.
"O man, je mag niet thuis komen vanavond, ik durf niet meer naar huis."
Ik zeg:
"Hoe moet dat dan? Nou weet je wat? Zal ik naar Van Lier gaan?"
Dat was ook een ploegbaas. Die was vanuit de Wieringermeer gekomen. Die woonde in de pastorie op Schokland. Daar werkte ik mee. Ik naar Van Lier. Ik zeg: "Zo en zo." Hij zegt:
"Laat ze maar naar mijn huis gaan. Ik zal even naar mijn vrouw gaan en dan kan ze wel bij ons slapen."
Ik zeg: "Dan ga ik naar de kampbeheerder, of ik in het kamp kan komen." Hij zegt: "Het eten staat voor je klaar vanavond." Toen zijn ze daar heen geweest. Toen zeg ik zaterdags tegen haar:
"Ga nou even naar Kampen toe, kijken hoe het is. Dan kunnen we misschien wel weer naar Kampen gaan."
Maar ze kwam terug 's middags en zegt: "Die is doodgeschoten en die is doodgeschoten." [Ze hingen allemaal aan een boom.]. Ze zegt: "Ik durf niet terug hoor." Ik zeg: "Weet je wat, dan gaan we naar je moeder toe in Ter Apel." Maar ik moest eerst mijn loon beuren. [...] Want al die mensen, die ik aan het werk had [moesten ook loon hebben]. Dat moest allemaal afgewerkt worden. Dat duurde tot een uur of vijf, half zes, dat ik daar klaar mee was. Ik moest op de fiets, want toen was ik net met het volk aan het aardappelen rooien. [Ik ging bij de bedrijfsboer langs]. [...]
Toen kwamen we daar achter Vollenhove, Wanneperveen en we liepen daar, het was zowat acht uur. We zeggen: "Nou, het wordt donker." Wat moesten we? Toen kwam er ineens een aan geracet. Hij zegt: "Wat doe jij hier?" Dat was een bietenboer, die is later boer geweest op de Leemringweg. [...] Hij zegt: "Ga maar mee, je kunt bij ons slapen vannacht." Hebben we daar 's nachts geslapen. Toen 's morgens gaf hij ook direct aanwijzingen:
"Je moet ook niet over de grote weg. Daar zitten veel Duitsers, je moet over de binnenwegen naar Ter Apel toe."
We kwamen daar 's avonds om vijf uur aan bij haar moeder.