Het was een warboel, aan de ene kant, maar aan de andere kant heb ik het uiteindelijk – dat is de verdienste van Dirk Frieling geweest – als een heel nuttige periode ervaren. En bovendien heeft Almere Haven, en later de andere kernen ook wel, de vruchten gedragen van de dialoog tussen die twee verschillende groepen. Wij als Delftenaren waren resultaatgericht. We wilden een beeld van de stad op papier zetten en dan geen geouwehoer maar heien, zoals Roel van Duin soms zei. De sociologen en alfawetenschappers hadden veel meer oog voor de maatschappij en brachten dat element in.
In de jaren daarvoor - en dat weet ik van Lelystad en van allerlei andere rapporten uit de polders en andere steden - maakte zo’n groepje sociologen en geografen een rapport. En daar kwam dan uit “het moet voor zoveel mensen dit en dat”. En dat rapport ging bij de architect/stedenbouwkundige de la in en die tekende vervolgens naar zijn eigen behoefte. Dat vind ik de verdienste van Frieling, dat hij die mensen bij elkaar heeft weten te brengen die tot een gezamenlijk resultaat zijn gekomen. En meer dan alleen maar het doorgeven van rapportjes en het terug berichten met tekeningen.
Maar ik weet dat Teun Koolhaas er een bloedhekel aan had. Die zat het liefst in zijn eigen hok mooie prenten te maken, en dat kon hij. En hoe die mensen daar [in de stad] moesten leven, daar had hij zijn eigen ideeën over. Dat is mijns inziens de handicap van veel architecten en techneuten – die hebben een maatschappijbeeld dat gebouwd is op henzelf. Zoals zij leven, moeten anderen ook maar leven.