Mijn ouders komen uit Zuidbeijerland in de Hoeksewaard. Ik was vijf jaar toen mijn vader in 1936 in de Wieringermeer begonnen is als grondwerker. Hij werd al vrij snel ploegbaas en is in 1942 ook als ploegbaas overgegaan naar de Noordoostpolder. Wij kwamen op 13 juni 1942 bij Vollenhove te wonen. Daar bevonden zich op de ringdijk de smederij, de centrale werkplaats, het landbouwmagazijn en andere werkplaatsen. Direct achter de dijk - dus binnen in de polder - had je een arbeiderskamp en daar was ook een gezinsbarak bij.
De gezinsbarak moet je je voorstellen als een rijtjeshuis, maar dan helemaal uitgevoerd in hout. Ze waren wel vrij geriefelijk en ook wel behoorlijk ruim: een grote keuken, een grote kamer, drie slaapkamers, een slaapkamer met een wasbak. Heel vervelend was dat er in de woning geen watercloset was. Er was een plee met een tonnetje erin en die ton werd één of twee keer in de week opgehaald door mensen van de Directie van de Wieringermeer. Ja, dat was wel een beetje vervelende situatie, vooral met warm weer was dat allemaal niet zo lekker.
We zaten met vijf gezinnen in de barak. In het midden was een centrale spoelplaats met erom heen vijf bergingen voor fietsen. Noem het maar een schuurtje met een kolenhok. In de barak woonden A. Griep, een chauffeur op een vrachtwagen, de familie Boekee - dus ons gezin - mijn vader was ploegbaas, Den Hartog die bij de centrale werkplaats werkte, en er was Loof, ook een ploegbaas die uit de Wieringermeer was meegekomen. Ook was er Huitema die later een vrachtwagengaragebedrijf had in Marknesse en Emmeloord. Het waren allemaal mensen die afkomstig waren uit de Wieringermeer.
Naast de gezinsbarakken was het gewone kamp. Kamp Vollenhove was door een greppeltje gescheiden van de gezinsbarak en in de kantine deden we wat boodschappen (frisdranken). En we bezochten de culturele avonden in het kamp. In het kamp waren ook bekenden in het kamp die ons gezin bezochten, een soort huisvrienden. En voor de rest, ja, je kende wel veel mensen en je leerde wel mensen uit het kamp kennen.
Het was er helemaal niet saai. Er was veel bedrijvigheid. Het was een centraal punt bij de ingang van de Noordoostpolder. Eerst moesten we in Vollenhove op school. We moesten met een pontje over, want er was nog geen brug. Vanwege de bezettingstijd was het spannend, omdat er veel verloop van personeel was. Je leerde ook onderduikers kennen. Doordat de centrale werkplaats en de centrale magazijnen er waren, was het er altijd behoorlijk druk. Het was toen allemaal paardentractie, maar er werden ook machines en motoren gerepareerd. Er waren daar ook nog paardenstallen en een timmerwerkplaats. Het was dus een hele bedrijvigheid. We zijn tot december 1943 bij Vollenhove blijven wonen.