Als kleine kinderen moesten we altijd al heel veel doen thuis, want als je bij de Directie werkte mocht je als vader ook een varken houden, in de oorlog. En ik denk dat wij ook wel honderd kippen hadden, voor de eieren. Die brachten wij dan naar de melkboer in Vollenhove en die ging ermee naar de zuivelfabriek. Daar werden die dingen gekeurd of zo en daar kon je P. Sluis ochtendvoer voor krijgen. Daar kreeg je bonnen voor. Dat was kippenvoer, kwaliteitsvoer. Dat kregen wij dan als die eieren ingeleverd werden. Niet allemaal natuurlijk, want die had je ook voor eigen gebruik. Plus dat wij nog een hoop konijnen hadden en daar moest ik luzerne voor snijden. Met zo’n klein zeisje. Dat was ook mijn jeugd.
We hadden een varken en dat varken moest gevoerd worden. Nou hadden wij als kwajongens, die jongen van Huitema en ik, Jan Hertog was ook nog zo’n jongen, hadden wij een kruiwagen en daar werden twee emmers opgezet. Dan gingen wij iedere avond langs de kampkamers waar die mensen warm eten hadden gehad, om de restanten op te halen. Dat was prima eten voor de varkens. Iedere avond het kamp langs was ook een onderdeel van mijn taken. Dus, echt… hoe was mijn jeugd in kamp Vollenhove? Ik heb een prachtjeugd gehad, we konden alle kanten op, maar wel thuis heel veel doen. Je wist niet beter en dat deed je ook met plezier. Daar heb ik nóg geen spijt van. Maar als je dit vergelijkt met nu, denk je wel eens: wat een verschil hè.