De vier uren werden opgedeeld in drie uren college en een uur dia’s. Het eerste deel dia’s ging over het vak en het tweede deel over kerken en andere religieuze gebouwen, wat een hobby van hem was. De colleges waren zeer boeiend. Voor mij zelfs zo boeiend dat ik ze twee keer heb gevolgd. Zijn dia’s waren over de hele wereld gemaakt. Zo kregen we in één van de eerste basiscolleges regenmeters van over de hele wereld te zien, wat voor studenten van eenvoudige komaf zeer indrukwekkend was.
Zijn grote liefde was Japan waar hij betrokken was bij advisering betreffende de aanleg van de Hachirogatapolder. Hij kon daar schitterende verhalen over vertellen. Tijdens één van de colleges toonde hij met enige trots een gedenksteen bij de Hachirogatapolder waar zijn naam op stond. Dat maakte op ons natuurlijk diepe indruk. Vele jaren later is mij gebleken dat er op de gedenksteen aan weerskanten een naam stond. De ene kant, zoals gezegd, Volker en aan de andere kant stond Pieter Philippus Jansen, de toenmalige Hoofdingenieur-Directeur van de Deltadienst. In die tijd was Volker werkzaam voor de Dienst der Zuiderzeewerken en dus direct betrokken bij de droogmaking en ontwikkeling van de IJsselmeerpolders. Zij hebben dus samen geadviseerd en zijn daarvoor geëerd.
Met een oppervlakte van 22.000 hectare was het Hachirogatameer het op één na grootste meer van Japan, met een vlakke kleibodem op een maximale diepte van 4,5 meter beneden zeeniveau. Oorspronkelijk was het een estuarium. Op enkele plaatsen langs het meer lagen kleinschalige landaanwinningswerken voor landbouwkundig gebruik. Meer dan 150 jaar geleden was een ontwikkelingsplan voor het gebied gemaakt voor de productie van rijst en graan en om een industriële zone te creëren.
Na de Tweede Wereldoorlog, toen er in Japan een voedseltekort en ruimtegebrek was, begon de landaanwinning voor de landbouw opnieuw. Als één van de projecten werd in 1948 door het Ministerie van Land- en Bosbouw het Hachirogata National Reclamation Project Plan opgesteld. Het plan bestond vooral uit een gedeeltelijke droogmaking van het meer en de aanleg van een zoetwaterreservoir. In 1954 werden Jansen en Volker uitgenodigd om te adviseren over het plan. In vervolg hierop is in de periode 1956-1958 door Japanse en de Nederlandse ingenieurs een gedetailleerd ontwerp gemaakt.
De bouw begon in 1957. De droogmaking resulteerde in 17.200 hectare nieuw land, bestaande uit een centraal gebied van 15.640 hectare, een omringend gebied van 1.583 hectare en een zoetwaterreservoir van 4.820 hectare. Het was daarmee het grootste landaanwinningsproject voor de landbouw in de Japanse geschiedenis. Toen de droogmaking in 1964 was voltooid, werd verwacht dat het een model voor de moderne landbouw zou zijn, gebaseerd op grootschalige en productieve landbouw.
Tijdens de landaanwinning werd het meer, vanwege de smalle monding naar de zee, van de zee gescheiden door een uitwateringssluis. Het landaanwinningsgebied in het centrum werd omgeven door de polderdijken met een totale lengte van 52 kilometer. Het zoete water in het reservoir, afkomstig uit het omringende stroomgebied van 68.800 hectare, werd en wordt gebruikt voor irrigatiewater. Bij eb wordt het overtollige water via de uitwateringssluis afgevoerd naar de zee. De schaal van het project was in die tijd volledig nieuw, omdat de polder op 5 tot 6 meter beneden zeeniveau kwam te liggen. Tijdens de bouw waren er enkele belangrijke problemen: 1) aanleg van het zuidelijk deel van de dijk op zwakke grondlagen tot een diepte van 40 meter; 2) aanleg van dijken en sluizen die bestand moesten zijn tegen aardbevingen.
Na voltooiing van de polderdijken zijn drie gemalen gebouwd, en de centrale hoofdvaart en de tochten aangelegd. Vervolgens zijn de sloten gegraven. De polder werd ook voorzien van een irrigatiesysteem. De ontwikkeling van de landbouwgrond, enkele vestigingen en de bouw van het dorp Ogata Mura in het centrale gebied, evenals de selectie van de boeren en de landbouwvoorlichting, werden uitgevoerd door de Hachirogata New Farmland Construction Corporation.
In het centrale gebied bestond de grond uit zacht slib met onvoldoende draagvermogen voor grote landbouwmachines. Daarom waren, net als in de IJsselmeerpolders, maatregelen nodig om de rijping van de bodem te bevorderen. Aanvankelijk werden greppels gegraven. Verschillende soorten lichte graafmachines werden gezamenlijk door het bedrijfsleven en de overheid ontwikkeld. Er werden nederzettingen ontwikkeld voor de kolonisten, maar ook voor de boeren en verschillende openbare en collectieve landbouwfaciliteiten. Het was voor het eerst in Japan dat dergelijke faciliteiten werden verstrekt. Kantoren, scholen, klinieken, watervoorziening, afvalwatersystemen en andere openbare voorzieningen werden gebouwd rond de kern van boerenwoningen.
De landbouw bestond vooral uit grootschalige gemechaniseerde rijstteelt. De kavels waren gebaseerd op standaardpercelen van 60 hectare en een bedrijfsomvang van 15 hectare, wat groot was vergeleken met het toenmalige landelijke gemiddelde van 1,4 hectare. Oorspronkelijk ging men uit van een opbrengst van 4 ton rijst per hectare per jaar. Nieuw was ook de toepassing van ondergrondse drainage onder de rijstvelden, resulterend in een opbrengststijging tot 30%. Toen duidelijk werd dat elke boer een eigen tractor en een auto zou hebben, werd besloten om alleen Ogata Mura met alle faciliteiten te bouwen.
In 2003 nam ik deel aan het 3e Wereld Water Forum in Kyoto, Japan. Enkele Japanse collega’s die wisten dat ik een student van Prof. Volker was geweest boden aan om samen de Hachirogatapolder te bezoeken. Zo kon ik deze polder met eigen ogen zien, wat ik zeer op prijs gesteld heb. Ik herkende veel vergelijkingen met onze IJsselmeerpolders. We bezochten ook het Informatiecentrum in Ogata Mura. Ik bekeek de vele foto’s met hier en daar Prof. Volker erop. Op een gegeven moment wordt mij een wand getoond met zes grote foto’s er op. Vijf ervan waren Japanse ingenieurs en één was Dr. P.P. Jansen. De voor mij zo inspirerende Prof. Adriaan Volker heeft wel de gedenksteen, maar helaas niet de wand gehaald.