Kenmerkend voor polders is, dat deze gebieden zonder kunstmatige waterbeheersing in de vorm van waterbeheer gericht op het bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met irrigatie, ongeschikt zijn voor bewoning, landbouwkundige exploitatie, bebouwing, etc. De droogmakerijen, waartoe de IJsselmeerpolders in de voormalige Zuiderzee moeten worden gerekend, vormen hiervan het meest duidelijke voorbeeld, aangezien hier direkt vanaf het begin bemaling noodzakelijk was. In dit artikeltje geef ik een korte karakteristiek van de polders in de wereld, alsmede van de plaats die het Zuiderzeeprojekt hierin inneemt.
Polders zijn aangelegd over de hele wereld in verschillende klimaten, onder de zeespiegel, maar ook ver daar boven, in verschillende vormen en kwaliteiten. Voor zover we nu weten, is in de wereld tot nu toe ruim 730.000 vierkante kilometer op enigerlei wijze ingepolderd. Dit is ruim twintig keer de oppervlakte van ons land. De oppervlakte aan potentiele poldergebieden is in principe een veelvoud hiervan. Polderontwikkeling zou derhalve een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de voedselvoorziening in de wereld, temeer als daarbij bedacht wordt dat dergelijke gebieden over het algemeen vruchtbaar zijn. Daarnaast is er ook de verwachting dat komende decennia vooral in Azië inpolderingen zullen worden gerealiseerd ten behoeve van verstedelijking, industrievestiging, of het creëren van ruimte voor andere bestemmingen dan de genoemde.
In Nederland is eeuwenlang strijd gevoerd tegen het water. Het water kon afkomstig zijn van de Noordzee, van de rivieren, van de meren of van neerslag. Naast wateroverlast en inundaties was er het probleem dat water gedurende stormen over de aangrenzende landen werd geblazen. Het huidige landoppervlak van Nederland bedraagt 34.000 vierkante kilometer. Door landaanwinning en inklinking ligt ongeveer eenderde ervan beneden gemiddeld zeeniveau. Zo’n 20.000 vierkante kilometer zou periodiek, of continu onder water staan, indien deze gebieden niet door dijken tegen het water waren beschermd en van een kunstmatige waterbeheersing waren voorzien. De Nederlandse inpolderingsgeschiedenis heeft geleid tot de volgende oppervlakten aan poldergebieden: laaggelegen landen 13.350 km², bedijkingen 3.500 km² en droogmakerijen 3.150 km² .
Tijdens de uitvoering van het Zuiderzeeproject zijn verschillende nieuwe technieken tot ontwikkeling gebracht. Daarnaast ontstonden nieuwe inzichten over het grondgebruik in de polders. Deze komen vooral tot uitdrukking in Flevoland waar thans de plaatsen Lelystad, Almere, Biddinghuizen, Dronten, Swifterbant en Zeewolde worden uitgebouwd, waar op grote schaal bosgebieden zijn aangeplant en waar belangrijke natuurgebieden, waaronder het Oostvaardersplassengebied, tot stand zijn gekomen.
Vooral deze multifunctionele ontwikkeling maakt het Zuiderzeeproject uniek in de wereld. Niet alleen was hier de mens bereid om van het begin af aan enkele meters onder de zeespiegel te wonen, maar bovendien werden van het begin af aan meerdere bestemmingen tot ontwikkeling gebracht. Iets dat tot aan het eind van de twintigste eeuw voor zover bekend elders alleen in de Hatchirogatapolder in Japan is gedaan, overigens naar voorbeeld van de IJsselmeerpolders.
"Als Nederland er niet in slaagt de bescherming van zijn kostbare land tegen het water en de kwaliteits- en kwantiteitscontrôle van zijn eveneens kostbare water te handhaven, zal het worden veroordeeld tot nieuwe rampen. De harde lessen uit de geschiedenis zijn duidelijk geschreven op de lange lijst van overstromingen."
Schultz, 1982
Het Zuiderzeeproject heeft in de beginfase met name door het waterloopkundig onderzoek van Cornelis Lely, de aanleg van de Afsluitdijk, alsmede door het bodemkundig en ontwateringsonderzoek in de proefpolder Andijk een grote impuls gegeven voor ontwikkelingen in deze vakgebieden. Bij de verdere ontwikkeling van het Zuiderzeeproject zijn een veelvoud aan andere aspecten naar voren gekomen, waarvoor in het project oplossingen zijn gevonden, die vervolgens op ruime schaal elders zijn toegepast, of waarvan men graag zou zien, dat ze navolging zouden vinden. Hierbij moet mijns inziens vooral worden gedacht aan de organisatievorm bij de voorbereiding en de uitvoering van het project, de planvorming en het onderzoek, niet alleen direct ten dienste van de aanleg, maar eveneens naar de gevolgen van nieuwe inpolderingen op het milieu en de omgeving, met de daarbij te treffen maatregelen.
De door Nederlanders verworven vaardigheden bij inpolderingsprojecten in ons land hebben ertoe geleid, dat zij van oudsher zijn ingeschakeld bij inpolderingen in het buitenland. Het opdoen van kennis en ervaring in het Zuiderzeeproject heeft er, geheel in lijn met het verleden, toe geleid dat RIJP-medewerkers op verschillende plaatsen in de wereld ingeschakeld zijn geweest bij inpolderingsprojecten. Veelal gebeurde dit op ad hoc-basis. Vaak was de inschakeling persoonsgebonden. De expertise lag hierbij in de beginfase vooral op het gebied van het bodemkundig-, plantenteeltkundig- en ontwateringsonderzoek.
In een later stadium kon de expertise van de RIJP-medewerkers het beste worden samengevat onder de noemer integrale aanpak van onderzoek, planvoorbereiding, planontwikkeling en uitvoering van landaanwinningsprojecten. De expertise werd in principe op drie wijzen aan derden beschikbaar gesteld: 1) inschakeling van medewerkers bij landaanwinnings- en landinrichtingsprojecten in het buitenland; 2) cursussen voor, of bezoeken, of stages van individuen of groepen buitenlanders in Nederland; 3) publicaties, voorlichting of onderwijsbijdragen in relatie tot het project.
De inzet vond plaats op verzoek van uiteenlopende organisaties en instanties, zoals: 1) Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directoraat Generaal Internationale Samenwerking (DGIS); 2) Internationale Organisaties (FAO, World Bank); 3) Nederlandse Ingenieursbureaus (NEDECO, NETHCONSULT); 4) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Protocollen, Government to Government Agreements (Go-Go), Memoranda of Understanding (MOU)).