De droogmaking van het Haarlemmermeer (18.100 hectare) was een van de eerste, en zeker in die tijd het grootste staatsproject op dit gebied. Tevens heeft de droogmaking een belangrijke rol gespeeld bij de invoering van de stoombemaling.
In het Haarlemmermeer vond door vervening en stormen regelmatig afkalving van oevers plaats waardoor het meer sinds 1250 was uitgegroeid van 9.100 hectare (de totale oppervlakte van de meren waaruit het Haarlemmermeer is ontstaan), tot 16.850 hectare in 1848.
Voor de droogmaking van het Haarlemmermeer zijn sinds 1617 vele plannen ingediend en ontwerpen gemaakt. Met uitzondering van het laatste plan is voor geen van de plannen goedkeuring voor realisatie verkregen. Het eerst bekende plan voor droogmaking is waarschijnlijk tijdens, of kort na 1615 door Gerbrant Meussz. is gemaakt. Er is alleen een kaart bekend en geen tekst. Deze kaart is in 1617 door Anthonius de Hoog c.s. gebruikt bij het indienen van een octrooiaanvraag voor de droogmaking van het Haarlemmermeer.
In 1629 kwam Jan Adriaensz. Leeghwater (1575-1650) met zijn eerste plan voor droogmaking van het Haarlemmermeer. In 1635 kwam hij met een aangepast plan waarbij hij vermeldt dat hij van de kaart van Meussz. is uitgegaan, met hier en daar een verbetering. In 1640 heeft hij een vrijwel identieke uitgave van zijn plan gepubliceerd. Op de hierbij behorende kaart staan 160 schepradmolens, geplaatst in 40 gangen van 4 molens.
Het bekendste plan is door Leeghwater gepubliceerd in het Haerlemmer-Meer-Boeck, waarvan de eerste druk in 1641 verscheen. Vervolgens verschenen nog maar liefst dertien andere drukken van dit boek, met van tijd tot tijd enige aanpassingen. De 13e druk van het Haarlemmer-meer-boek werd bijna tweehonderd jaar later in 1838 gepubliceerd door Van Hasselt. Hij nam daarbij een uitvoerige inleiding op en gaf ook een historisch overzicht van de verschillende plannen voor het droogmaken van het Haarlemmermeer. In 2009 hebben Aten e.a. een bewerkte versie van de 4e druk van het Haarlemmermeerboek uitgebracht, met daarbij een uitvoerige toelichting. Naast de plannen van Leeghwater zijn er veel andere plannen geweest. In min of meer chronologische volgorde kunnen, onder andere, worden genoemd: Gerrit Meerman, Elias Trip, Jacob Bartelsz. de Veeris, Pieter Louis Daunis, Jan Noppen met Melchior Bolstra en Nicolaas Samuelsz. Cruquius, Conrad Zumbach de Koesvelt, Arie Jansz. Blanken en Frans Godert baron van Lynden van Hemmen.
De vele discussies tussen voor een tegenstanders van de droogmaking hebben ook geleid tot de nodige onderzoeken, voornamelijk om aan te tonen dat de droogmaking veel voordelen op zou leveren. Zo deed Leeghwater onder toezicht van de burgemeester van Aalsmeer onderzoek naar de kwaliteit van de bodem van het Haarlemmermeer, waarover hij in het Haarlemmermeer boek meldde:
"Aengaende de gront vande Haerlemmer-meer, en kan ick anders niet bevinden noch verstaen als alles goets, also ick de selve voor desen met de Borgemeesters van Aelsmeer, ende meer andere arbeyders, op veel verscheyden plaetsen, gepeylt, geboort, gebeugelt, gediept, ghetast ende wel onderzocht heb, ende anders niet en kan bemercken noch bevinden, of die selve Meer heeft alle een bodem van goede kley, doorgaans dick seven, acht ende negen voeten, als boren verhaelt is."
Het besluit tot droogmaking van het Haarlemmermeer is uiteindelijk genomen nadat twee stormen overstromingen hadden veroorzaakt. De eerste op 29 november 1836 waarbij 4.000 hectare in de richting van Amsterdam overstroomde en de tweede op 26 december 1836 waardoor 7.500 hectare richting Leiden overstroomde.
Voordat daadwerkelijk met de droogmaking van het Haarlemmermeer werd begonnen, hebben ook uitgebreide discussies plaatsgevonden op welke wijze dit zou moeten gebeuren. Stoommachines waren reeds lange tijd in gebruik voordat zij in Nederland voor polderbemaling werden toegepast. Om te komen tot een besluit hoe het Haarlemmermeer moest worden drooggemaakt werd op 7 augustus 1837 een Staatscommissie benoemd met de opdracht om een plan en begroting voor de droogmaking van het Haarlemmermeer te maken.
Deze commissie kwam met haar advies voor de droogmaking met: 1) 32 molengangen van twee vijzelmolens; 2) vijf molengangen van drie hellende schepradmolens; 3) drie stoomgemalen met vijzels, bij respectievelijk Halfweg, Spaarndam en aan de Kaag. Ook werden aanpassingen met betrekking tot de Boezem van Rijnland geadviseerd, waarvan de belangrijkste waren: een vierde uitwateringsluis bij Halfweg, verbetering van de uitwatering bij Katwijk, plaatselijke verdieping van het Spaarne en, indien nodig, aanleg van een stoomgemaal en een vijfde uitwateringsluis bij Spaarndam. Het wetsontwerp om te komen tot droogmaking van het Haarlemmermeer op basis van dit advies werd op 2 april 1838 afgewezen.
In vervolg daarop heeft Koning Willem I een nieuwe commissie benoemd, bestaande uit drie deskundigen, waarvan hij wist dat ze voorstander van stoombemaling waren. Deze commissie kreeg de opdracht om advies te geven of de droogmaking al dan niet bij voorkeur door stoomgemalen zou moeten worden gerealiseerd en of in dat geval het gebruik van turf zou zijn aan te raden. Wederom waren er de nodige discussies. Bij deze Commissie diende Gerrit Simons op 4 december 1838 een plan in voor droogmaking van het Haarlemmermeer met drie stoomgemalen: Cruquius, Leeghwater en Lijnden. Korte tijd daarna is op 22 maart 1839 de wet aangenomen op basis waarvan het Haarlemmermeer tussen 1848 en 1852 is drooggemaakt.
De Haarlemmermeerpolder is sinds die tijd veranderd van een landbouwpolder tot een steeds meer verstedelijkte polder, met daarin ook Schiphol en veel bedrijven. Door de jaren heen is het waterbeheersingssysteem steeds aangepast aan het gewenste niveau.