Van cultuurtechniek naar stedenbouw

Het ontstaan van de afdeling Niet-Agrarische Vestigingen

Chris de Koning kwam als landbouwkundige in dienst van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. In 1963 werd hij echter hoofd van de afdeling Niet-Agrarische Vestigingen, waar hij zich met heel andere onderwerpen dan landbouw zou bezighouden. De Koning vond die overstap zelf tamelijk vanzelfsprekend. Niet alleen wilde hij eigenlijk niet doorgaan in zijn oude vak, ook waren er door veranderingen in de maatschappij andere vaardigheden nodig.

dronten1962

Bouwwerkzaamheden in Dronten, januari 1962 (foto Harry Pot, Nationaal Archief/Anefo, Public Domain).

Ik heb tien jaar mijn vak gedaan, ik ben door militaire dienst twee jaar kwijt geraakt. Ik ben wel in zes jaar afgestudeerd, toen was ik een jaar of 36, 37. En dan loop je ook rond:

"Wat wil ik? Wil ik dit blijven doen, dan moet ik toch gaan promoveren. Of wil ik iets anders?" 

Nou, ik dacht: "Ik geloof niet dat ik er gelukkig van word om nou verder in dit vak te gaan."

Ik had altijd al een brede maatschappelijke belangstelling voor allerlei dingen. Op dat moment speelde het feit dat Otto erbij was gekomen. Er was toch duidelijk een koersverandering in de maatschappij: de landbouw werd minder belangrijk, met name in het aantal beroepspersonen. Wilden wij die dorpen toch een basis geven, om er de allernoodzakelijkste voorzieningen op het gebied van scholen – je had drie soorten scholen – en onderwijs naartoe krijgen en om er voldoende inwoners naartoe te krijgen, dan moest er andere werkgelegenheid komen. Daar is de omslag ook geweest.

Dat begon al aan het eind van de Noordoostpolder. We zagen aankomen dat door de mechanisatie en de rationalisatie in de landbouw, de arbeidsbehoefte per bedrijf aanzienlijk minder werd. Dat begon al in de Noordoostpolder. In het begin was het één mankracht per 12 hectare en aan het eind was het één per 24 hectare. Nou, dat scheelt natuurlijk een heleboel inwoners. Inmiddels was de behoefte gegroeid aan voldoende consumenten op een winkelapparaat te hebben en verder alle basisvoorzieningen die daarbij hoorden. Die behoefte was inmiddels 2.500 à 3.000 inwoners per dorp. Maar dat betekende dat je andersoortige werkgelegenheid moest aantrekken.

Otto - ik kende hem - realiseerde zich dat die sociaal-economische ontwikkeling anders moest. Hij heeft mij toen gevraagd een studie te maken naar hoe de Sociaal-Economische Afdeling van de Rijksdienst, zoals die toen nog heette, reilde en zeilde. Het idee was om gedachten te ontwikkelen hoe het anders zou moeten. Daar is toen de Afdeling Niet-Agrarische Vestigingen uit voortgekomen. Die naam komt nog voort uit de agrarische gedachte van de dienst, maar dat hebben we gelukkig vrij snel kunnen loslaten. Dat is toen Stedelijke en Recreatieve Vestigingen geworden.

Bron: Batavialand te Lelystad, project Cultureel Flevoland, interview met Chris de Koning, 27 januari 2005.

Alle rechten voorbehouden