Nou, wat de kern van het hele probleem was: de Noordoostpolder was ingepolderd. Na de Noordoostpolder hadden de Rijksdienst [voor de IJsselmeerpolders] en ‘trawanten’ – ook Rijkswaterstaat - de gedachte om naar Markermeer te gaan. Maar toen zijn er twee ontwikkelingen gekomen: ten eerste de enorme overloop waar men mee zat, en het tweede – en dat is het allerbelangrijkste – het feit dat men ‘aan de onderkant’ heel veel menskracht en machines tot zijn beschikking had. Op dat moment was het, alles afwegende, gunstiger om ‘naar beneden’ te gaan, om de droogmaking niet te richten op het Markermeer maar op de onderhoek. Dat zou het overloopgebied van Amsterdam worden.
Nou, en toen is het cruciale gebeurd dat het Markermeer in een wat afgelegen hoek kwam te zitten. Het kon natuurlijk wel voor de overloop gebruikt worden, en als locatie voor een vliegveld, en als recreatiegebied, maar dat waren natuurlijk onderwerpen die op dat moment – en naar mijn opvatting speelde dat een grote rol – bij de regering en de makers van de polders geen rol speelden. Het was simpeler om naar beneden te gaan.
En toen ze eenmaal naar beneden waren gegaan, werd de discussie over het Markermeer moeilijker. Want toen Zuidelijk Flevoland klaar was, was de toestand toch wel erg veranderd. Het is eigenlijk een samenloop van omstandigheden geweest dat het Markermeer later aan de orde gekomen is. En velen hechtten aan het open water, vooral in Noord-Holland. Vooral Enkhuizen en Hoorn hechten ontzettend aan het open water. Hoe vaak we daar niet met die mensen gesproken hebben! Hofstee Holtrop en ik zijn er een paar keer geweest. Ze zagen het als een grote bedreiging als de Markerwaard er zou komen. Dat zou betekenen dat hun havens zouden verzanden, net als die van Stavoren.