Er werden in de buurt ook wel eens lichamen gestort. Die mensen waren dan vermoord. Er was er eentje uit Soest, een vrouw uit Soest die ze in het kanaal gevonden hebben. En aan het begin van de Flediteweg nog eentje, iemand op de parkeerplaats daar vooraan. Dat werd daar allemaal gedumpt hè, dat werd gewoon in die polder gedumpt.
Ik weet ook niet hoe vaak we ’s nachts wakker zijn geschrokken omdat er een pistool werd leeggeschoten. We sliepen altijd met het raam open. In de polder klinkt het ook zo hol als er een pistool leeggeschoten werd, dat hoorde je duidelijk. Dus dan vloog mijn man eruit en erachteraan om te kijken. Maar je hoorde nooit weer wat. Ze hadden dan een pistool gekocht en dat probeerden ze dan uit op een verkeersbord. Ja, dat was schering en inslag, dat oefenen. Er was verder niemand; ze hielden er geen rekening mee dat wij daar woonden. Ze wisten dat misschien niet eens. Want later, toen dat bos ook wat hoger was, moest je wel eens zeggen waar je woonde.
”Flediteweg? Fledite? Daar wonen, dat is toch niet mogelijk? Daar staat toch helemaal geen huis?”
Ik zei: “Jazeker, er staan wel twee huizen.” Heel veel mensen uit het dorp wisten dat niet.