Er waren geluiden, mooie geluiden maar ook minder mooie geluiden. In de tijd dat er gesproeid moest worden - alles moest gesproeid worden - werden we iedere morgen wakker geloeid door de vliegtuigen. Die sproeivliegtuigjes moesten dan over ons huis en dan loeiden ze en dan gingen ze weer verder. Ja, dat was een geluid dat je nooit vergeet. En natuurlijk ook de dierengeluiden. We hadden water achter ons huis, dus in het voorjaar werd je altijd wakker gekwaakt door de kikkers, want dat was de paartijd. De eenden kwetterden en er was heel veel lawaai van vogels in het voorjaar. Er was heel veel lawaai….
Het was echte natuurbeleving. Ja, ik kwam van de Veluwe en ik heb ook altijd op de Veluwe in de natuur gewoond, maar dat was toch weer een hele andere natuur dan in de polder. Maar in de polder veranderde de natuur ook. Want toen wij er kwamen wonen was het allemaal akkerbouw en toen had je andere vogels dan later, toen het er bos was. Toen wij er kwamen wonen had ik nog nooit een gele kwikstaart gezien, maar daar zaten allemaal gele kwikstaarten. Maar na verloop van tijd, toen het bos op kwam, waren de gele kwikstaarten weg. Die hebben we later nooit weer gezien. We hebben er heel veel vogels gezien.
En de geuren die we daar roken… Heel bijzonder. Ja, het koolzaad natuurlijk, de honinggeur. En je had de balsempopulier; op bepaalde tijden van het jaar, als de knopjes opengingen, dan rook je die balsempopulier, dat was héérlijk. Vooral ’s avonds, als het een beetje vochtig werd, dan kwam die geur op je af.