Vanuit het sleepnet (de kuil) werd de vangst geschept in het achterruim van het schip. Vandaar uit begon het sorteren: de spiering bij de spiering in het middenruim, de bleitjes en (te) kleine spiering in het voorruim. Er was geen maat voor de spiering maar volgens de vissers was het net als met de aal, je zag welke goed en niet goed waren.
In de prijs die de visser kreeg voor zijn waar maakte het nog wel uit of de spiering dood of levend was. Dode vis leverde minder op. Een visser die teveel spiering in zijn ruimen had, waardoor deze dood waren gegaan merkte op:
"Nou ja, zoveel kreeg je niet voor je vis, meestal was 't twaalf cent voor een pond, en als ze dan dood wazze, scheelde 't toch gauw een paar centen."