Botvisserij vond in de Zuiderzee onder meer plaats langs de oostkust, in het gebied van de Ketel (monding Overijsselse IJssel) tot de Steile Bank. De zogenaamde ‘zijdenetters’ kenden dit gebied als hun broekzak. Ieder plekje was benoemd en de vissers kenden de specifieke eigenaardigheden van het viswater. De één viste het liefste hier en de ander daar, afhankelijk bijvoorbeeld van het gebruikte vaartuig.
Eén oud-visser verwoordt het als volgt: “Dan had je ook altijd nog dat die bot om de een of andere reden ergens graag was …. Zo visten we daar veel met de molen – vroeger stond hier in Vollenhove een molen – aan de Blokzijler haven. Dat was altijd een goeie plek waar je je netten kaarsrecht kon schieten. Net zoals an ’t Kamperzand, daar heb je de Kamper torens op mekaar.”