Als kampbeheerder had je een veelzijdige taak

Geerlof Appels was van 1945 tot de jaren zestig kampbeheerder in diverse arbeiderskampen in de IJsselmeerpolders. Zijn werk deed hij vaak in pioniersomstandigheden. Dat gold trouwens ook voor de bevallingen van zijn vrouw! Zijn kinderen vertellen:

De corveeërs van kamp Schokland op de foto voor de boei met kampbeheerder Appels (staand, rechts) en kok Vis (zittend, links), ca. 1955 (privécollectie familie Appels)

De corveeërs van kamp Schokland op de foto voor de boei met kampbeheerder Appels (staand, rechts) en kok Vis (zittend, links), ca. 1955 (privécollectie familie Appels).

Alle rechten voorbehouden

Mijn vader had veel kantoorwerk. Hij regelde de corveeërs. De mensen die de boel moesten schoonhouden kwamen uit heel Nederland. Die solliciteerden en dan kwamen ze op zo’n kamp en moesten de barakken schoonhouden. Sommigen moesten nog een pruttel hebben, zouden ze op Urk zeggen. Mijn vader regelde eigenlijk alles. De voorraden moesten beschreven en gewogen worden. Iedere dag werd het brood en het vlees gebracht en dat moest gecontroleerd worden. Dus alles wat geregeld moest worden op het kamp deed mijn vader. Hij was met zijn taak de hele week aan het werk en in de weekeinden moest hij ook nog aanwezig zijn. Kostgeld moest hij innen. Als er betaald moest worden, kwam hij altijd met de geldkist.

Ze noemden hem de "parel aan de kroon van het kampbeheer", want hij sprak alle talen. Er kwam altijd iemand mee om te vertalen als ze met een buitenlandse groep kwamen. Dan liet hij ze eerst maar aanteuten en op het slot ging hij zelf vertellen, en het was toen nog niet zo dat iedereen maar talen sprak, maar dat heeft hij ook geleerd aan boord. Hij moest wel. Als hij met een paar Italianen was…

Mijn moeder had er toentertijd wel veel problemen mee dat ze naar Steenwijk moest. Ze kwam uit Amsterdam en in Steenwijk kwam ze in een negorij terecht, kan je wel zeggen. Het was natuurlijk heel verlaten. Ze had zelf geen keuken. Ze moest het eten betrekken uit de keuken van het kamp, dus als vrouw had je weinig te doen. Je gezin dan wel, maar het was ook heel afgelegen en goede wegen waren er natuurlijk haast niet.

Mijn vader moest een bruggetje over toen Martha geboren werd. Dat waren twee planken. Hij zou op z’n fietsie en toen donderde hij het water in, omdat z’n trapper tegen de ene kant van de plank kwam. En toen lag hij in de sloot en er kwamen een paar kwajongens langs, en toen riep hij:

"Ja, dat je lacht kan ik me voorstellen, maar mijn vrouw is in barensnood. Haal asjeblieft de dokter!"

En de dokter kwam op de motor met zo’n leren mutsie op, precies hetzelfde. Ook tussen die plank, mieterde ook het water in. Mijn vader zei:

"Hun grootouders hadden dat plankie liggen, en hun ouders en hun en nou ligt het zootje er nog op!"

Haha!

Bronvermelding: Gemeente Noordoostpolder, interview met de kinderen Martha, Lien en Peter van Geerlof en Johanna Appels, 12 november 2013

Alle rechten voorbehouden