Dochter Martha: Op één van de kamers was een jonge jongen, die verkering kreeg in Vollenhove. Dan ben je jong en kom je laat thuis en dan moest hij zijn brood nog klaarmaken voor de volgende ochtend. Maar je stapte gelijk in die kamer en in het midden was dan een deur naar de slaapkamer. Daar stonden de kribben. Dus als die jongen dat brood ging klaarmaken, hoorden die mannen het gerinkel met borden.
Mijn vader deed elke avond de ronde door dat kamp. Dat was van hout en hij keek of die mannen na een regendag hun kleding niet te dicht om de kachel hadden. De kamers kregen namelijk ’s avonds een kolenkit met eierkolen. Maar op díe kamer hadden ze de kleren altijd te dicht om de kachel. En ja hoor, die mannen hadden een emmer water op de halfopenstaande deur gezet, want ze zeiden: als die knul dan naar bed gaat krijgt ie eerst die emmer water over zich heen. En m’n vader dacht: nou hebben ze alwéér die jassen te dicht bij die kachel, dus die vloog naar de deur om te schelden en die kreeg die emmer water over zich heen! Haha!
Zoon Peter: Die arbeiders moesten ook altijd gewekt worden. Dus hij moest altijd de kamers in: "Mannen, opstaan!" Op een gegeven moment was hij daar zo zat van. De slaapkamers eindigden op een lange houten muur waar je achterlangs kon lopen. Hij had een lange looien pijp en daar sloeg hij mee tegen de wand aan, haha! Ze stonden rechtop in hun bed van die rotklappen. Liep hij zo al die kamers achterlangs!