Lindenbergh vertelt dat gekeken werd naar opleiding, financiën en geschiktheid. Geschiktheid vond hij het moeilijkste te bepalen, maar de selecteurs hadden wel duidelijk voor ogen wat ze wilden. "Het moeilijkste was om te bepalen of mensen het vermogen hadden om zoals dat zo mooi gezegd wordt, mee te doen aan de gemeenschapsvorming van de nieuwe polder."
Ze deden dat door middel van een aantal vragen "naar wat ze tot dan toe gedaan hadden en wat hun ideeën waren en wat ze zelf zouden kunnen bijdragen." "Je moest erachter komen hoe zo'n man en zo'n vrouw in elkaar staken en denken dit zou ons wel passen in dit of in dat gebied, want we hadden natuurlijk een heleboel dorpen en Emmeloord, en we wilden ook rekening houden met de ontwikkeling van die dorpen."
"En dan [werd er ook] nog een beetje rekening gehouden met de drie richtingen, de katholieken, protestant-christelijken en meer vrijzinnigen, maar de vakbekwaamheid stond voorop want ze moesten ten slotte de kost verdienen. Je wilde ook niet - vooral in de tijd dat je nog met de uitgifte bezig was - dat er boeren naar de bliksem gingen ... dat ze het niet vol konden houden ... daar hebben we ook altijd heel veel zorg aan besteed, dat ze door bekwaamheid en financiële draagkracht hun bedrijf goed op konden zetten."
Leuk is dat Lindenbergh ook nog vertelt dat ze in de stroom zaten van de ene uitgifte afronden en de volgende weer voorbereiden en dat er ook nog tijd moest worden genomen om zo eens te kijken hoe de gekozen boeren het deden, "of onze criteria goed waren, of we die bij moesten stellen, of je je verkijkt op mensen, dat had je natuurlijk ook".