Ik mocht ’s avonds met de plaatsvervangend kassier, later heette dat onderdirecteur, de kampen bij langs, op de fiets ’s avonds, om zittingen te doen. Klanten werven in de werkkampen, spaargeld halen. Dat moest ik ook leren hè. Dan gingen we ’s avonds met z’n tweeën naar Nagele en naar Ens, zeg maar overal waar een ‘dorp’ en een kamp was gingen wij zitting houden.
Mensen [polderarbeiders, red.] die dus wilden sparen konden dat op de spaarrekening zetten. Er ging niet zoveel naar de spaarbank, maar ze kregen een binding met de bank. Er waren heel veel mensen die zich later in de polder vestigden en dan waren zij al met een bank bekend. Het betekende wél, doordat wij dus de hele polder bewerkten, dat wij ook een groot aandeel van de bevolking als klant hadden bij de latere Rabobank. Dat was met de Boerenleenbank net zo. Die hadden een katholiek volksdeel en die spaarden dan over het algemeen bij de Boerenleenbank hè.