Dat we naar die polder gingen was een hele luxe, want we kregen een huis met een echte wc! Een echt water closet, dat was ongekend hè. Maar verder alleen een kraan in de keuken. En dat betekende, en ik weet niet of dat een secundaire arbeidsvoorwaarde was van mijn vader, dat wij als kinderen van de mensen die in die gezinsbarakken woonden, naar het kamp toe mochten om te douchen! In het kamp was in iedere barak een waslokaal en daar was een aantal douches. En daar mochten wij als kinderen één keer in de week douchen. We mochten ook naar de kampkapper; die zat in de kantine. Als wij uit school kwamen en we moesten naar de kapper, knipte die man ons voor een kwartje. Zo ging dat.
De gezinsbarak waar wij in woonden, was een beetje een apart type, want dat was een barak met een zolder erop. De gewone gezinsbarakken hadden een laag dak, dus een lage goot en daar lag dan gelijk een asfaltdak op, maar die van ons had een pannendak en wij konden ook boven komen. Dat was bergruimte en slaapruimte. Eén grote ruimte. Alleen omdat wij met z’n zevenen waren, heeft mijn vader daar later, na een paar jaar, een paar kamertjes afgetimmerd. Dan hadden we daar dus drie slaapkamertjes en nog een stuk bergruimte.
Beneden hadden we drie buitendeuren. Eén was de deur naar wat wij het werkhok noemden. Daar had m’n moeder een wasmachine staan en een wringer. De tweede was de voordeur met een klein halletje. Dat lag regelmatig vol zand, want bij harde wind stoof het verschrikkelijk, onder die drempel door in dat halletje. Dan had je daar van die zandruggen. En dan was er nog een deur, dat was de keukendeur, dan kwam je dus in de keuken.
Nou, die keuken, dat was een kleine keuken. Ja, in mijn verbeelding leek alles groter, omdat ik toen nog een klein ventje was. Die keuken was er dus en er was een woonkamer beneden en een slaapkamer voor m’n vader en moeder.