In een eerdere bijdrage aan Flevolands Geheugen heb over de waterbeheersing van een polder geschreven. Kort samengevat wordt de waterbeheersing verzorgd door een ontwatering-, een afwatering- en een uitwateringsysteem. Ook kan irrigatie worden toegepast om de kieming of groei van gewassen te bevorderen, of om droge perioden te overbruggen.
Het ontwateringsysteem voert het overtollige water over of door de bovengrond af naar het afwateringsysteem en is ook bepalend voor het grondwaterpeil dat in de kavels wordt nagestreefd. Dit systeem kan in Nederland - afhankelijk van de bovengrond in de polder - bestaan uit greppels en/of sloten, of uit ondergrondse drainage. Greppels en/of sloten worden doorgaans toegepast voor de ontwatering van veenpolders, ondergrondse drainage voor de ontwatering van kleipolders.
Oorspronkelijk was de inrichting van onze polders overwegend gebaseerd op landbouwkundig grondgebruik. Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog vindt in de polders ook stedelijke ontwikkeling en de aanleg van natuur- en recreatiegebieden plaats. In deze bijdrage ga ik in op het landbouwkundig grondgebruik.
Veenpolders zijn vooral de ingepolderde moerasgebieden. Het overtollige water wordt door middel van greppels in het land afgevoerd naar de kavelsloten, of rechtstreeks vanuit de percelen naar de kavelsloten. Bij de toepassing van greppels is sprake van kavels die bestaan uit meerdere percelen, gescheiden door de greppels. Bij rechtstreekse afvoer naar de kavelsloten is sprake van zeer smalle kavels.
In deze polders wil men aan de ene kant de grondwaterstanden zo hoog mogelijk houden, omdat diepere grondwaterstanden resulteren in snellere oxidatie en inklinking van het veen, met alle gevolgen van dien. Hierbij kan worden gedacht aan het droogvallen van houten paalkoppen onder bebouwing en uitstoot van CO2 en andere elementen. Aan de andere kant moet de ontwatering zodanig zijn dat het vee op deze gronden kan worden geweid en landbouwkundige exploitatie kan plaatsvinden. Vooral over het waterbeheer in deze polders is er de laatste jaren veel discussie en onderzoek in verband de negatieve klimaateffecten door oxidatie van het veen.
De kleipolders betreffen vooral de bedijkingen langs de kusten en de droogmakerijen, dus ingepolderde meren. In de kleipolders is eigenlijk vrijwel geen sprake van oxidatie, maar zeker tijdens de ontginning wel van inklinking. Het betreft hier echter een eindig proces, dat met uitzondering van enkele gebieden in de polder Flevoland (Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland) inmiddels tot stilstand is gekomen.
Bij de kleipolders wordt een diepere ontwatering nagestreefd, wat doorgaans wordt gerealiseerd door middel van ondergrondse drainage. Deze drainage bestond vroeger vaak uit gebakken buisjes, maar tegenwoordig worden vrijwel uitsluitend geribbelde plastic buizen, al dan niet voorzien van een omhullingsmateriaal, toegepast. De ondergrondse drains monden uit in de kavelsloten. De kavels zijn daardoor ook veel groter dan in de veenpolders.
Eeuwenlang is op deze wijze de ontwatering van de landbouwgebieden in onze polders gerealiseerd, waarmee zeer goede resultaten zijn verkregen. Het zal onverminderd van belang zijn om de ontwatering ook in de toekomst naar behoren te blijven realiseren, omdat de mogelijkheden voor landbouwkundige exploitatie hiermee direct samenhangen.