Polders in de Fens in Engeland

Het landschap in Engeland bestaat voor een belangrijk deel uit laagland. Een groot deel hiervan bestond uit moerassen (Fens) met een bodem van veen. Deze moerassen waren voor het grootste deel als gemeenschappelijk land in gebruik door de gemeenschappen die er omheen woonden, of die woonden op eilanden in de moerassen. Langs de kusten lagen, vooral in estuaria, kwelders. Zowel in de Fens, als in de kwelders hebben sinds de middeleeuwen inpolderingen plaatsgevonden.

St Germans gemaal in de Fens

St. Germans gemaal in de Fens (foto Adriaan Volker; Batavialand te Lelystad, collectie Adriaan Volker)

Alle rechten voorbehouden

Vooral bij inpolderingen in de Fens zijn Nederlandse waterbouwkundigen betrokken geweest. De bekendste hiervan was Cornelis Vermuyden uit Zeeland, die waarschijnlijk in 1621 naar Engeland is gekomen om zijn zwager Joachim Liens te helpen bij een voorgenomen inpolderingsproject. Toen dit niet lukte, is Vermuyden betrokken geraakt bij het repareren van een bres in de oevers van de rivier de Theems bij Dagenham. In 1626 kreeg hij van koning James I de opdracht voor de droogmaking van Hatfield Chase, een gebied van ongeveer 28.400 hectare waarvan hij het grootste deel bezat. De investeerders in het project - onder wie veel Nederlanders – kregen 9.877 hectare van de drooggemaakte landen, waarvan Vermuyden zelf 1.843 hectare ontving.

In 1629 werd Vermuyden gevraagd voor de inpoldering van het Great Level in de Fens. De realisatie van dit plan vond plaats in opdracht van Francis, de vierde graaf van Bedford, die een groot deel van dit gebied bezat. Als gevolg van de betrokkenheid van hem en van zijn zoon kreeg het gebied na verloop van tijd de naam Bedford Level. Vermuyden was zowel directeur van de realisatie van het project als een investeerder. Er werden kanalen gegraven en bestaande kanalen werden rechtgetrokken om de afvoer van de belangrijkste rivieren - de Don, Idle, Aire en Went - te verbeteren.

Het project stuitte op veel tegenstand van de lokale bevolking, en de werkzaamheden - met name de aanleg van een nieuwe loop voor de Don - waren duur, zodat het project financieel gezien geen succes was. Het vestigde in Engeland echter wel de reputatie van Vermuyden als waterbeheerder en leverde hem een ridderschap op. Onder de kolonisten bevonden zich uit Nederland gevluchte protestantse families. Het belangrijkste kenmerk van het project was de Seventy Foot of Bedford River (later de Old Bedford) die ongeveer 32 kilometer volledig recht liep, en diende om het water van de rivier de Ouse vanaf Earith af te leiden naar Denver. Het verkortte de loop van de rivier met ongeveer 20 kilometer. Ook werden een aantal hoofdkanalen en talloze kleinere kanalen gegraven en sluizen aangelegd. De dijken langs de rivieren waren aanvankelijk gemaakt van turf en klei, maar toen het veen indroogde braken ze vaak door. Ze zijn later op grote schaal met alleen klei hersteld.

Er was echter aanhoudende oppositie van de lokale bevolking. Hun bezwaar was niet zozeer tegen de inpolderingen op zich, maar tegen de uitgifte van de ingepolderde landen aan de betrokkenen bij de inpolderingen, wat de oppervlakte van hun gemeenschappelijke landen verkleinde. Ook bleven grote gebieden overstromen. Koning Charles I benoemde daarom in 1638 een nieuwe waterbeheercommissie en nam zelf de rol van belangrijkste ondernemer op zich. In opdracht van hem stelde Vermuyden een rapport over inpolderingen in de Great Fens op, met daarin adviezen over hoe de situatie in de Great Level kon worden verbeterd. Door het uitbreken van de burgeroorlog in Engeland stopte het werk.

In 1649 werden de inpolderingen hervat. De Great Level was opgedeeld in drie delen: het North-, Middle- en South Level. Het belangrijkste werk in deze fase was de aanleg van de Hundred Foot Drain, of New Bedford River. Aan beide kanten werden aanzienlijk hogere dijken aangelegd, waardoor een uitgestrekt moerasgebied ontstond waar tijdens overstromingen water van de rivieren zou kunnen worden opgeslagen. Er werden ook verschillende nieuwe waterlopen gegraven, vooral in het gebied van de Middle Level, en er werden verbeteringen aangebracht in bestaande waterlopen. Om te voorkomen dat het getij de oude loop van de Ouse kon bereiken werd in 1653 de sluis van Denver gebouwd. Ook werden er nieuwe wegen aangelegd. Er werd minder gedaan in de South Level. Vermuydens belangrijkste voorstel voor dit gebied was de aanleg van een afleidingskanaal voor de rivieren Little Ouse, Wissey en Lark dat rond de oostelijke rand van de Fens liep. Het project werd uiteindelijk pas zo’n driehonderd jaar later in 1964 gerealiseerd.

De 17e-eeuwse afwaterings- en inpolderingsprojecten waren succesvol, maar tegen het einde van de eeuw verslechterde de toestand van de ingepolderde gronden. Het veen kromp gestaag, terwijl op land dat werd geploegd en verbrand, de turf wegwaaide en de bovengrond oxideerde. Door de snelle bodemdaling kwam, vooral in de Great Level, het landoppervlak onder het niveau van de aangrenzende rivieren en afwateringskanalen te liggen. Windmolens deden op grote schaal hun intrede.

In het midden van de 18e eeuw zijn in de Fens een aantal verbeteringen aangebracht. Er werden ook pogingen ondernomen om de resterende gemeenschappelijke landen in te polderen. Dit stuitte nog steeds op ernstige tegenstand van de lokale bevolking, zodat uitgestrekte gebieden in hun oorspronkelijke moerasachtige stand bleven. De volledige inpoldering van de Fens vond plaats in de loop van de 19e eeuw. Daarnaast werd de afwatering aanzienlijk verbeterd door de bouw van verschillende stoomgemalen.

De Fens liggen tegenwoordig overwegend beneden zeeniveau. De laatste fase van inpoldering ging gepaard met verdere verbeteringen in het waterbeheer. Het landschap is het meest bepaald door de ontwikkelingen in de 19e eeuw. Deze zouden echter niet mogelijk zijn geweest zonder de 17e en 18e eeuwse inpolderingsprojecten, in het bijzonder de aanleg van de hoofdkanalen. Het totale gebied met bemaling in Engeland is inmiddels zo’n 900.000 hectare.

 

Alle rechten voorbehouden

Media