Dat was wel iets wat ook kenmerkend was voor mij en voor de Rijksdienst: we dachten heel erg in potenties en in mogelijkheden scheppen. Terwijl op het oude land je heel vaak zag van:
“Dit mag er en dit mag niet.”
Wij hadden - ook naderhand in het bestemmingsplan - heel veel dingen die nog mochten of nog konden, omdat je gewoon de tijd wilde gebruiken om dingen te laten ontstaan. Ik heb natuurlijk in die periode ook heel veel aanvragen gekregen. De manege bijvoorbeeld, die was er al vrij vroeg. Ja, dat zijn dingen die je niet kunt bedenken bij de planning van het dorp. Nou, waar moet die dan komen? Ja, tegen het dorp aan. Nou, gelukkig lag er al bos. Daar is een plekje in vrijgemaakt, daar stond al een oude schuur van de Rijksdienst, en zo is die manege daar gekomen.
Zo zijn veel vaker dingen geweest die je een plek moet geven, zoals het hondensportterrein. Waar moest die komen, die kynologenvereniging? Die ontstaat op een gegeven moment in het dorp, waar geef je die een plek? Nou, er is elke keer wel wat. Ik bedoel; door de jaren heen komt er steeds meer bij en de mensen zien hun kansen hier.