Alles leek normaal, we gingen gewoon naar ons werk. Onderweg werd verteld dat de polder afgezet was met ongeveer 3000 soldaten van het Duitse leger om het ondergrondse verzet te breken. Alle mannen onder veertig jaar zouden opgepakt worden en ingezet worden voor de verdediging van Duitsland. Wij hoorden overal schieten en konden ons nergens verstoppen; wij zaten gewoon in de val.
Tegen tien uur, we waren aan het tarwe zaaien vlakbij Marknesse, werd bevolen dat we de paarden op stal moesten zetten. We werden in de hoek van de schuur samengebracht en kwamen onder bewaking. Vandaar uit moesten we lopen naar Blankebham en tegen de avond naar Vollenhove, in de stromende regen. In Vollenhove overnachtten we in een school. Het water droop uit onze kleren. We hebben toen een beetje zittend geslapen in een vreselijke stank.
Op 18 Nov kregen we een bord roggepap van het Rode Kruis en toen naar Meppel. We kwamen weer in een school. Hier lag stro op de vloer waarop wij moesten slapen onder strenge bewaking. Het eten was onvoldoende.
Op 21 Nov zijn we afgevoerd naar Duitsland. We hebben toen de hele dag onder bewaking in de trein gezeten en kwamen uiteindelijk in Lingen terecht. Na een paar dagen werden de groepen gescheiden. Wij moesten naar Biene, een klein dorpje. Daar werden we in een klein cafeetje onder gebracht. Het zaaltje waar wij bivakkeerden was ongeveer 20 meter lang en 8 meter breed. We sliepen op wat stro en verder helemaal niets. Geen sanitair en geen enkele wasgelegenheid. Overdag moesten we werken aan de verdediging, o.a. tankvallen graven.
's Morgens om 7 uur was er appel en winterse kou en dan ongeveer 7 kilometer lopen naar het werk. 's Avonds een beetje soep en een stuk zure koek. In het begin kregen wij soep op het werk, later niet meer. Het gevolg was dat we nog nuchter waren, als we van het werk kwamen. Na enkele weken vervuilden we en gingen we sterk vermageren, met alle gevolgen van dien. We zaten onder de luizen en hier en daar trad hongerodeem op. Met Kerstmis kregen we gelegenheid om ons te wassen en te scheren. Rond Kerstmis kregen wij op het werk een aanval van Engelse vliegtuigen. Twee van onze vrienden werden doodgeschoten. Het waren de heren De Groot en Bouman, vader van vier kinderen, beiden uit Kampen. Na de oorlog hebben we een bezoek gebracht aan hun graven. Het was zeer emotioneel.
Zo nu en dan moest er iemand bij een boer gaan werken. Dan was je gelukkig, want je kreeg voldoende eten en je kon je lekker wassen. We stonden steeds onder strenge bewaking. Wie dan bij de boer moest werken, daar werd de boer aansprakelijk gesteld. Na enkele maanden werden de zieken afgevoerd. Van velen hebben wij nooit meer wat gehoord.
Op het laatst heb ik bij een weduwvrouw op een boerderij gewerkt. Ik heb toen gemerkt dat er ook nog goede Duitsers waren. Ik was sterk vermagerd en woog toen ongeveer 50 kilo. Voordien was ik 80 kilo zwaar. Door al dat eten wat ik toen kreeg, ben ik erg ziek geweest. Begin Juni, toen het oorlogsgeweld geluwd was en er totaal geen vervoer was, liepen overal vluchtelingen rond. Al de kampen kwamen vrij. Men kon zich toen melden in Lingen bij een school waar je wat eten kreeg. In de school zaten mensen uit 26 landen. Het was een grote chaos. Er waren nog een paar Nederlandse jongens in het dorp. Wij zijn toen met zijn vieren gaan lopen naar Nederland, langs de binnenpaden. Via de openbare weg was te gevaarlijk. In de plaats Schoonebeek zijn we ontluist. Onderweg vroegen wij steeds om wat te eten als wij honger kregen. Na 4 dagen lopen (140 km) waren we in juni 1945 eindelijk weer thuis en leefden gelukkig.