’s Avonds hier op de computer gekeken wie er allemaal verstand van had. Toen kwamen we op de Stichting Aircraft Recovery Group 1940-1945 uit. Johan Graas, voorzitter van de ARG, kwam meteen de volgende dag kijken. Hij kon ook meteen aan één nummertje zien dat het ging om een onderdeel van een Short Stirling. Toen werd het spannend.
Wij konden toen niet meteen verder kijken of er meer lag, want het was winter en koud. En de kans was erg groot dat er voor de rest niets meer lag. Vroeger werd er door vissersboten met netten gevist die zij over de bodem trokken. Omdat er hier zoveel vliegtuigen liggen, pakten ze soms een stukje ijzer mee. Als ze een stukje ijzer in het net hebben en ze varen nog een tijdje door en halen het net op, dan gooien ze dat, hup, overboord. Dan vind je later misschien een stukje vliegtuig maar ligt de rest van het vliegtuig op een heel andere plek.
We gingen in april 2009 samen met de Aircraft Recovery Group naar de locatie, met twee duikers, om te kijken of er misschien nog wat meer lag. Het was winderig en koud. Bij de laatste duik vonden ze één klein stukje ijzer. Toen was er toch kans dat er meer lag. Daarna gingen ze elk weekend duiken en vonden ze steeds meer. Uiteindelijk bleek daar toch het hele vliegtuig te liggen. […]
Ik heb in die twintig jaar bij de KNRM nooit iets gevonden. Er wordt ook niet zo vaak een anker uit gegooid en dat hij dan toevallig op een vliegtuig of zoiets ligt… […] De anderen waren van plan het ijzer overboord te gooien, dus we hadden mazzel dat ik erbij was. […]
Wij nemen altijd geografische positie op. Dat moet in het reddings-rapport. Bij belangrijke acties wordt dat altijd heel goed bijgehouden, maar bij een bootje met motorstoring dat je naar de haven sleept niet. Toevallig zei de schipper toen we terug kwamen: “Oh, ik heb de positie opgeschreven.” Als we die positie niet hadden gehad, hadden we hem nooit meer teruggevonden.