De eerste keer vloog ik via New Delhi naar Dhaka. Het laatste stuk keek ik uit het vliegtuigraam en zag het landschap van droog in nat veranderen. Ik schrok erg van wat ik zag. Reusachtige rivieren en ondergelopen landen. En dat aan het einde van de droge tijd. Mijn promovendus bracht mij van het vliegveld naar het guesthouse in Dhaka waar ik een nacht verbleef. De volgende middag zouden we naar Barisal vliegen, vanwaar we per auto naar plaatsje in de buurt van zijn studiegebied - Polder 43/2A – zouden rijden. Daar zouden we in het guesthouse van de Bangladesh Water Development Board verblijven. In feite de Bengaalse Rijkswaterstaat, maar dan alleen voor water. Zondagochtend zouden we Polder 43/2A bezoeken en eind van de middag weer terugvliegen naar Dhaka, waar we de rest van de week de nodige gesprekken zouden hebben en de opzet van zijn thesis zouden bespreken.
Zaterdagochtend, voor het vertrek naar Barisal, kreeg ik van de Bengaalse copromotor twee uur college in de waterbeheersing van Bangladesh en het onbegrip van de donoren voor de specifieke situatie van dit land. Het was een perfecte introductie in de lokale omstandigheden. De man zat in ongeveer alle watercommissies die Bangladesh toen kende, en wou graag zijn bijdrage aan de studie leveren. Ik was hier zeer gelukkig mee, want hij was niet alleen zeer deskundig, maar ook zeer invloedrijk en dat is in Bangladesh niet onbelangrijk.
In de middag vertrokken we met een mooi vliegtuigje - twintig zitplaatsen - naar Barisal. Ik zat weer aan het raam en vloog over grote watervlakten. Waar land was zag je nog waar de oude rivierarmen gelegen hadden. Ik begon het toch wel benauwd te krijgen. Waar moet het op termijn met de polders heen als het sediment door de rivieren maar naar beneden blijft komen in deze ongelofelijke hoeveelheden, en polderbemaling met de neerslaghoeveelheden in Bangladesh een onhaalbare zaak is? We landden in Barisal en werden keurig opgewacht voor onze rit naar het plaatsje bij Polder 43/2A.
Bangladesh kende in die tijd zo’n 100 miljoen inwoners – inmiddels zijn het zelfs zo’n 165 miljoen - waardoor het een van de dichtst bevolkte landen ter wereld is. Nou, dat was ook wel te merken. Alles krioelde op de weg door elkaar en een soort slalom was de enige manier om met de auto overal tussendoor te komen. Op onze tocht van ruim twee uur moesten we drie keer met een pont een rivier over, moest de chauffeur twee keer boven op de rem voor een overstekende koe, moesten we drie keer stoppen voor een onontwarbare knoop van riksja’s, karren, auto’s, vrachtauto’s en bussen en bekeken we wachtend op een pont een lokale verkoop van geneesmiddelen waarvoor de verkoper eerst een langdurig lied zong om ze aan te prijzen. Kortom, veel ‘couleur locale’.
In het guesthouse bleek dat ze ons niet meer verwacht hadden en er was geen eten, derhalve naar een restaurant verder het dorp in. Met de auto was dit niet meer bereikbaar en we klommen twee bij twee in een riksja. De man die mij trof had geen geluk en moest het bij twee hellingkjes opgeven, ik stapte maar uit om zijn tochtje niet al te zwaar te maken. Het restaurant was voor buitenstaanders totaal onvindbaar, want je moest gewoon een smalle gang door en een trap op zonder enig kenmerk dat je in een restaurant zou eindigen. Maar goed, dit bleek toch het geval te zijn en we aten in een vrijwel onverlichte zaak. De Bengalen meldden mij vriendelijk dat ze dit deden vanwege de kwaliteit van het eten, niet erg geruststellend dus, maar ik bleek er gelukkig geen verschijnselen aan over te houden.
De volgende ochtend gingen we vroeg per speedboot naar Polder 43/2A. Ze hebben zoveel polders dat ze ze geen naam geven, maar een nummer. Toch vond ik dit jammer, een mooie naam spreekt meer aan. De polder was 5.000 hectare en er waren zes inlaat- en uitlaatsluizen. De polder was in 1987 gereed gekomen en was tijdens ons bezoek dus zo’n 12 jaar oud. We stopten bij de eerste sluis en gingen aan land. De sluis had drie kokers met aan de ene kant een verticale schuif en aan de andere kant een klep. Dit soort kleppen gaat automatisch open als het buitenwater lager staat dan het water in de polder en gaat automatisch dicht als het omgekeerde het geval is. De kleppen zaten er niet meer in, maar de schuiven nog wel. Alleen het mechanisme om ze open en dicht te draaien was bij alle drie gebroken. Bij aankomst werden we onmiddellijk omringd door zo’n veertig boeren die kennelijk nieuwsgierig waren.
We bezochten verschillende interessante plaatsen in de polder en hadden een bijeenkomst met de boeren. Ze waren zeer geïnteresseerd in de studie en kwamen met allerlei problemen en voorstellen. Dit leidde ook onderling tot veel discussie. Al met al kregen we een goed beeld van de polder.
We keerden terug naar Dhaka voor nadere discussie over de opzet van de studie. Ik vroeg wat eigenlijk het polderpeil was. Dit is het streefpeil dat in de waterlopen in de polder gedurende het jaar wordt nagestreefd. In ons land is dat doorgaans vrij simpel. Het is het hele jaar hetzelfde peil, of er is sprake van een zomerpeil en winterpeil, waarbij het zomerpeil doorgaans iets hoger is dan het winterpeil. Mijn vraag leidde tot verwarring, want het bleek dat dit, ondanks de honderden polders die er waren, geen algemeen bekend begrip was. Na de nodige discussie werd dit eigenlijk wel een belangrijk punt gevonden en we werden het eens dat het bepalen van een optimaal polderpeil een belangrijk onderdeel van zijn studie zou worden.
Zijn studie is inmiddels met goed gevolg voltooid, en hij heeft het optimale polderpeil bepaald. Dit week nogal af van wat we in Nederland gewend zijn, omdat de nodige andere belangen, zoals visvangst, een veel grotere rol voor irrigatie en grotere hoogteverschillen binnen de polders, een rol speelden. Hopelijk vinden zijn bevindingen brede toepassing in de praktijk, want voor het welzijn van de boeren kan dit van veel belang zijn.