Kijk, wij hadden niet de mooiste kavel. Henk zat gelijk met dat veengrond aan de achterkant. Hij heeft wel geprobeerd om dat te veranderen. Die kavels waren oorspronkelijk ook groter geweest, maar die hebben ze op aandrang van de ABTB [Aartsdiocesane R.K. Boeren- en Tuindersbond, red.] verkleind, zodat er meer mensen in de polder konden komen. Toen is bij ons de indeling anders gemaakt. Nou goed, dat veen ging toen wel voor een lagere huurprijs, zo ongeveer is het gegaan.
De woning was bij het bedrijf. Maar het huis stond zo dat er helemaal geen zon in kwam. Het stond verkeerd, en dat was wel iets waarvan ik dacht: “Oh jee, ik moet al zoveel inleveren.” In mijn ogen ging het achteruit. Toen hebben we toch permissie gekregen, wel in overleg allemaal, om er een stuk aan te bouwen zodat die zon naar binnen kwam. Dat heeft toen nog een architect uit Gorssel gedaan. Daar werd het wel vrolijker van.
Verder was het één vlakte, niks geen bomen, helemaal niks. En de wind, de wind. Je waaide de auto in. Er stond een schuur, en verder niets. Dus het tussenstuk en de uitbouw hebben we zelf gedaan. Ja, je moet toch wennen. Voor mij was de tuin heel belangrijk, en dat was nog wel mooi.
Samen met de Rijksdienst werd de erfbeplanting aangelegd. Die legde de erfbeplanting aan bij al die boerderijen en hadden daar natuurlijk wel een plan voor, en ze hadden er mensen voor. Wij hebben toen al heel vroeg overlegd, met onze tuinarchitect en de Rijksdienst, hoe we dat konden doen. We wilden dat eerst de windkering er zou zijn, en dan ook nog natuurlijke dingen. En we overlegden over wat mocht. Ik wilde graag Gelderse rozen maar dat mocht niet, en meidoorn niet, allemaal vanwege perenvuur. Dat mocht niet. Dus zo hebben we toen zitten zoeken. We waren toen wel één van de eersten die de tuin aangelegd hadden, want dat was een beetje voor mij het leuke eraan. Die tuin was voor mij gewoon belangrijk.