Ik ben op 21 november 1941 vanuit de Wieringermeer naar Ramspol gekomen. We hadden daar kameraden opgedaan uit de diensttijd, die ook in de Wieringermeer werkten als volontair. We zijn met vier mensen op de fiets gestapt en via Enkhuizen met de boot naar Urk gegaan. Via Urk zijn we op de fiets over kinderhoofdjes en keien - er was geen fietspad - naar Ramspol gesukkeld. We waren beladen met een schep en een paar laarzen en kleding.
We hebben ons gemeld bij kamp Ramspol om te werk gesteld te worden. De eerste aankomst was even moeilijk, want op dat kamp werd gezegd:
"Dat kan niet, je moet naar Kampen toe, want daar moet je je melden."
Maar het was al avond en we zagen dat water stormen in november met zo'n klein bootje, de bruggen waren er niet, dat smalle gedeelte toen met het brede gedeelte, dat ging nog weleens ruig. Toevallig kwam ik daar iemand tegen, een oud collega van vader uit de Wieringermeer, die daar boer geworden was, een bedrijfsboer uit de Wieringermeer en overgeplaatst naar Ramspol. Hij zei: "Jan Hoogendoorn, jij hier?" Ik zei:
"Ja, zo en zo, maar we krijgen net bericht, dat we ons melden moeten in Kampen."
Hij zei: "Ik maak het wel klaar." Toen werden we direct 's avonds in het kamp ingedeeld. Dat was de eerste kruiwagen die we tegen kwamen. [...]
Het eerste [werk wat we deden] was een slootje graven. Iedere keer als ik over de brug ga en moet wachten, kijk ik aan de rechterzijde langs de oprit. Daar is de sloot die we als eerste hebben gegraven. De weg was er nog niet, die was in aanbouw. Ingedeeld in een groep van tien mensen een sloot graven. Die sloot hebben we misschien wel zes, zeven keer opnieuw gegraven, want daar onder de dijk was allemaal stuifzand. Als het iets waaide, was de sloot weer dicht. Vaak zeg ik tegen mensen in de auto:
"Moet je eens kijken: aan de rechterkant van de weg ligt de grond vijftig meter lang hoger dan het weiland."
Daar kan je het nog zien.
We zijn in Ramspol gebleven tot 29 oktober 1942. Door toeval konden we via kennissen in Kampen een huis krijgen. Het kampleven was niet zo prettig. In de weekeinde waren we erg druk ons te reinigen van vlooien en dergelijke. Het eten was ook maar betrekkelijk. Van thuis hadden we altijd wel eten bij ons, dat mochten we wel klaarmaken, maar dat was clandestien. Onder de dijk vonden we sprokkelhout, vuurtje maken en dan waren we iets aan het maken. Maar het kamp was voorzien van politie en de politie verbood dat. Dan werd het in beslag genomen.