Een keer was het op een zaterdagmorgen, want toen moesten we zaterdagmorgens ook nog werken tot twaalf uur, toen was het een natte boel. Het regende verschrikkelijk. Tijdens het regenen hoefde je niet te werken, dan ging je in de keet zitten, in de schaftkeet. Om tien uur regende het nog verschrikkelijk en waaien dat het deed. En toen we terugkwamen stond er zo veel water waar het droog geweest was. Met die wind was dat uit het midden van de polder opgewaaid. De draglines stonden altijd op balken van zo’n tien centimeterbreed die met lange bouten tegen elkaar geschroefd waren. Dat waren heel lange balken tegen het wegzakken. Alle balken die niet onder de dragline zaten, waren gewoon weggespoeld, die lagen overal. Die moesten ze die maandagmorgen eerst bij mekaar zoeken.
Het water kwam even terug
Toen de polder nog niet helemaal droog was, kon de wind het water nog behoorlijk opstuwen. De heer Grotentraast overkwam het op een natte en winderige dag.
Bron: Landschapsbeheer Flevoland, interview met de heer Hendrik Grotentraast door Anneke Jansen, 2007.