Het was een vreemde constructie, maar hij had zeker ook nuttige kanten. Dat merkte je naderhand toen ik in de Staten kwam, van 1997 tot 2003. Toen was die constructie er niet meer. Toen stonden we gewoon met alle gemeenten in een rijtje, natuurlijk.
Voor de jeugdzorg was het heel jammer dat de provincie Flevoland niet meer die geprivilegieerde positie had. We hadden natuurlijk een jeugdige bevolking die heel snel groeide terwijl ze in andere provincies stabiel was. De uitkering die er gemaakt was, was door de provincies afgesproken en was niet aangepast aan onze situatie. Wij hadden altijd dubbele strop.
Het was ook met het onderwijs zo. Er was een aftrekfactor in het onderwijs. Dat hield in dat je, als je een school oprichtte, werd afgerekend naar de factor T-2, geloof ik. Naderhand werd dat T-1. Je werd dus afgerekend op het aantal leerlingen dat je twee jaar of een jaar eerder had. Dat was natuurlijk heel nadelig. Toen we hier met de scholengemeenschap begonnen - eerst MAVO en HAVO - was dat er helemaal niet. Toen konden we gewoon beginnen dankzij die uitzonderlijke positie die we hadden. Dat was ook heel belangrijk, want als we dat ook niet hadden gehad, was het natuurlijk helemaal niets geworden.