Ze [de gemeente] hadden wat mij betreft, als het toch gaat over van cradle to cradle en duurzaamheid, iets meer mogen sturen. Wat je wel ziet, is dat iedereen heeft kunnen doen wat hij wilde. Je hebt hier een minimalistisch huis en daarnaast staat een boerderette. Je weet dan wel wie je buren zijn. Aan de overkant heb je overwegend dertiger jaren-huizen, maar ineens staan daar van die patriciërswoningen. Daar zijn die mensen ook gelukkig mee. Ik mag daar eigenlijk niet hardop over denken. Dat doe ik nu wel even.
Ik heb vakdidactiek gegeven aan mijn studenten. Dan gaf ik eens een keer een les – dat was ik dan tegen gekomen in een Amerikaanse methode – met een plaatje waarop straatwanden waren getekend. Daar viel een gat in. Daar moest iets worden ingevuld. Wat zet je daar dan tussen? Er waren ook plaatjes voor, er was heel veel ‘voorgedacht’. Dan moest je het plaatje dat jij juist vond er tussen zetten en dat motiveren. En het gesprek daarover in de groep is belangrijk. Het gaat er dus over dat je meedenkt over het ritme van ramen en over raamhoogte. Er mag best een contrast zijn. Je ziet het in Amsterdam ook wel. Bij het Joods Historisch Museum is bij een oud gebouw ineens een heel stuk glas gebruikt. Ik vind dat soort contrasten wel mooi, maar er is wel over nagedacht.
Maar hier zijn de meesten niet gestimuleerd om erover na te denken. Ik snap het wel een beetje; niet iedereen is architect. Als beeldend kunstenaar ben ik wel gewend in massa’s en ruimte te denken. De stap naar een aannemer is het gemakkelijkste; die trekt zijn la open en zegt: “Is dit iets?” “Oh, dat is wel leuk, alleen wil ik die deur niet hier maar daar en die kamer…” Kleine wijzigingen, maar in principe ligt het idee al klaar en dat kost ook het minder natuurlijk, dat snap ik. Maar het is weinig vernieuwend.