In 1942 zijn we met ons hele gezin, vader, moeder en de beide zussen, van Zwolle naar Ramspol verhuisd. We zijn verhuisd door een verhuizer uit Zwolle in een zogenaamde tapissière. En weet je wat een tapissière is? Dat is een wagen, gewoon een overdekte wagen, maar van binnen helemaal bekleed om beschadigingen van de huisraad te voorkomen. Wij zaten met het gezin ook op de bok. Dat was nog vrij groot, hoor. En zo ging je mee.
Die verhuiswagen werd getrokken door een vierspan paarden. Zo zijn we dat Kampereiland over gegaan. Moet je nagaan, het was net de trek naar het Wilde Westen. De route ging via ’s-Heerenbroek, Kampen, Kampereiland, over landwegjes naar de Ramspol. Maar voordat je in de Ramspol kwam, moest je eerst twee ponten over. Eerst de Ramsgeul, daarna had je de Ramsvaart. Maar, als het stormde gebeurde het vaak dat je de overkant niet kon bereiken, want dan werd de pont uit de vaart genomen.
Toen we met de verhuiswagen bij de Ramspol aankwamen, kregen we een probleem, want de verhuizer zei letterlijk tegen mijn vader:
"U wordt bedankt, meneer Van Roeden, maar wij gaan niet met de handel over het water. We gaan niet met de paarden naar de andere kant."
Nou, mijn vader kon praten als ik weet niet wat, maar de verhuizer bleef halsstarrig weigeren. Ten einde raad is mijn vader toen naar de overkant gegaan met de pont en is naar de Cultuur gestapt. Toen is een aantal van die platte graanwagens van de Cultuur de pont over gegaan, met tweespan paarden ervoor. Ik zag als kind die hele rij daar over de dijk, allemaal paard en wagens. Een heel indrukwekkend gezicht. Die zijn één voor één de pont overgezet. De zaak is vanuit de verhuiswagens op de wagens overgeladen en wéér… je moest twee ponten over he. De Ramsgeul en de Ramsvaart. De Ramsvaart liep langs de Ramspol en de Ramsgeul liep langs Kampereiland. Alles werd uit die tapissière gehaald en op die wagens geladen, want die wagens waren veel kleiner dan die tapissière.
We kwamen op de dijk aan. Ons huis was een gezinsbarak. Je zag een eindeloze vlakte die deels nog onder het water stond, want de polder was nog niet helemaal droog in die periode. We hebben daar vaak door de blubber gelopen.
Ik dacht:
"O, wat mooi! Wat fijn. Hier kan ik spelen!"
Ik was een jochie uit een stad en ik vond het meteen geweldig. Geweldig. Die uitgestrektheid, dat grote. Dat was je niet gewend hè. En de natuur trok me al wel aan, want in Zwolle ging mijn vader altijd naar de Vecht toe in het voorjaar. Gingen we eieren zoeken en vissen, als klein kind al. Dat wilde ik hier ook gaan doen.