Smeding was een echte regent, afstandelijk. Hij begaf zich wel eens onder het volk, maar dat was toch gewapend met hoge hoed, zoals in die tijd te doen gebruikelijk. De bevolking keek naar hem op. Hij was natuurlijk een invloedrijk man, hij had gezag, ook in Den Haag. Ik dacht dat binnen de Rijksdienst Smeding wel een man met gezag was, hoor. Minderhoud was een goede man, maar niet meer dan een gediplomeerd boer. Ik weet niet waarom hij is weggegaan. Ik had erop gerekend dat hij nog een tijdje zou blijven.
Van Otto heb ik een hoop geleerd. Die kwam helemaal niet uit een bestuurlijke hoek, hè. Ik heb met veel plezier met hem samengewerkt. Die heb ik eigenlijk bestuurlijk inzicht bij moeten brengen. We hebben er dágen over zitten praten, hoe het allemaal zat en zo, maar op het laatst wist hij het nog beter dan ik, zo ging het wel, hoor. En hij was tactisch erg handig. Dan zat er iemand in zo’n Adviescommissie, die zat daar oeverloos te ouwehoeren, en dan gaf ik Otto een schop en zei "Kappen, die man." Want hij was voorzitter, ik niet. Hij zei dan:
"Klaas, zolang ze over flutzaken praten, praten ze niet over belangrijke zaken."
Bron: Batavialand te Lelystad, Audiovisueel Archief, interview met Klaas van Aalderen, 18 juli 1990.