Als je nu vraagt: “Wat zijn eigenlijk de kritische succesfactoren geweest?” dan denk ik dat dat er een paar zijn. In de eerste plaats zijn de zes gemeenten zeer nauw met elkaar opgetrokken. Dat was de verdienste van de zes burgemeesters, Han Lammers en Hans Gruijters voorop.
De tweede succesfactor was dat de aanliggende provincies het niet met elkaar eens waren. Ik denk dat als zij wel gezamenlijk waren opgetrokken, het balletje wel eens anders had kunnen rollen. Die provincies waren het niet met elkaar eens. Ze zochten elkaar ook niet op. Ze spraken elkaar tegen. Dat maakte het voor ons wat makkelijker om die tegenstand te doorbreken. Eigenlijk kwam de zwaarste tegenstand uit Zwolle. En Arnhem en Haarlem, ach ja, die deden er wel wat mee, maar ze vonden het eerder een vervelend onderwerp dan dat zij zich daar echt veel aan gelegen lieten. Voor Overijssel was natuurlijk vooral het punt: ze raakten twee gemeenten kwijt, met de bijbehorende financiën, en dat vonden ze niet prettig. Ze hebben ook zware druk uitgeoefend op die twee burgemeesters. Maar die hielden voet bij stuk. Dat was de tweede kritische succesfactor.
De derde succesfactor was het feit dat wij het beginsel uitgevonden hebben van de provincie-nieuwe-stijl. De politiek had als eis gesteld: als de provincie er komt, moet deze budgettair neutraal zijn. Het was volstrekt helder dat als je de normale financiële verdeelsleutel zou nemen, dus zoals het Provinciefonds was opgebouwd, de provincie Flevoland altijd meer zou gaan kosten dan wat de provincie-in-wording op dat moment kostte. Als je de uitgaven die voor Urk en Noordoostpolder werden gedaan optelt bij de uitgaven van Binnenlandse Zaken voor het zuidelijke deel van Flevoland, dan kwam je uit op een lager bedrag dan de uitgaven die voor een normale provincie zouden worden gedaan. Er werd dus gezegd: “Het moet een provincie-nieuwe-stijl worden.” Dus een provincie met minder ambtenaren.