Lammers zat na zijn wethouderschap in de gemeenteraad. Laten we wel wezen; hij was een voortreffelijk journalist. Het ging hem niet om zijn boterham. In ’76 zou Otto opstappen als directeur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders en als landdrost. In Lelystad zat toen een Dagelijks Adviescollege. Dat was een soort college van B&W, maar zonder belangrijke bevoegdheden, want die bleven bij de RIJP. In de Partij van de Arbeid ontstond de gedachte: “Het is eigenlijk toch onaanvaardbaar dat wij niet kunnen stemmen.” Rijbewijzen en paspoorten moesten geloof ik in Zwolle worden opgehaald. Men had ook geen formele invloed op de ruimtelijke ontwikkeling. Het begon danig te hinderen. Men had ook last, bestuurlijk dan, van de autocratie van de RIJP. Niets verkeerds aan de kwaliteit. Maar het is zoals je wel eens hebt met mensen die het heel goed doen: het is allemaal fantastisch, en toch kan het hinderen. Not invented here, weet je wel.
Ik weet dat twee politici een actieve rol hebben gespeeld. De ene was Fred van der Veen, een Rijksambtenaar die bij het Projektburo Almere werkte. Hij was toen lid van het DAC, dus een soort wethouder. De tweede was Bert Strijbos, ook ambtenaar van de RIJP, en lid van de Adviesraad. Op een dag stonden zij voor de vraag: “Otto gaat weg, en wat nu?” Otto was de man die de functie van landdrost en directeur RIJP combineerde in een personele unie.
Toen zijn ze gewoon naar Lammers toe gegaan. Ik geloof dat ze gewoon een brief in zijn brievenbus hebben gestopt op de Leidsegracht in Amsterdam, waar hij woonde. De boodschap was:
“Er is bij ons wat te beleven, ben je geïnteresseerd?”
Dat leidde tot een paar gesprekken, je weet hoe dat gaat. Ik weet het van Lammers zelf. We bespraken natuurlijk het één en ander. Hij vond het machtig interessant. Hij wist natuurlijk van de komst van Almere. Hij wist als oud-wethouder ook heel goed wat Almere zou gaan betekenen. Hij zag voor zich dat daar een gigantische ontwikkeling zou plaatsvinden, die voor Amsterdam van grote betekenis was. Dat was voor hem duidelijk. Hij was vijf, zes jaar lang wethouder geweest, dus dat had hij wel door. Dit terwijl er in Amsterdam een beetje meesmuilend over de polders gedaan werd, zo van “Wat gebeurt daar dan wel helemaal?”