Na drie werkkampen in de Noordoostpolder (Schokland, Espel en Nagele) van 1956 tot 1959 en drie werkkampen in Oostelijk Flevoland (Dronten, Biddinghuizen en Swifterbant), konden wij per april 1962 een van de tien montagewoningen betrekken. Deze stonden nabij het werkkamp en naast het met zand opgespoten gebied waar later Swifterbant zou verrijzen. De huurprijs was 47,50 gulden per maand, het uitzicht nagenoeg oneindig en de sfeer en de onderlinge contacten erg amicaal. We hadden allemaal dezelfde wensen.
Op 14 september 1963 zitten we te eten als mijn vrouw ontdekt dat ik mijn trouwring niet aan mijn vinger heb. Waar is die? Ik herinner me dat die de laatste tijd wel erg ruim zat. Ook weet ik zowat de plaats en tijdstip dat ik hem nog aan de vinger had. Als die avond de naaste buren Jan en Lena Janssen op de koffie komen, komt dit onderwerp natuurlijk ook ter sprake. Zonder na te denken zeggen beide spontaan: dan gaan we morgen mee zoeken. Mijn vrouw Jo is al veertien dagen ‘over tijd’ van ons eerste kind.
Dus starten wij die zaterdagmorgen de Berini en de Vespa en gaan met schop en vork naar kavel H111 aan de Ketelmeerdijk. Mijn taak toen was toezicht houden bij draineren. Een machine graaft een sleuf van 25 centimeter en 1,20 meter diep. Daarin komen de drainbuizen en daarop een laagje turfmolm en een steek grond. Soms hielp ik nog wel eens met het fijn maken van de molm.
Ongeveer zestig meter vanaf de plaats die ik me nog voor ogen had, schept Jan de grond weg. Ik werk de buizen en de turf omhoog en Lena wroet er met de vork doorheen. Nog binnen een kwartier en tien meter spitten juicht Lena "ik heb hem!" Dat waren twee meevallers. We waren er op voorbereid dat we een hele dag bezig zouden zijn en dat we niets zouden vinden. We zien elkaar nog regelmatig, want met vijf gezinnen uit die periode vieren we nog steeds de verjaardagen.