Uiteindelijk heeft dit onderzoek een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van mijn proefschrift en in de ontdekking dat er in ons land niet - zeg maar - zo’n veertig meren en meertjes drooggemaakt zijn, maar liefst ten minste vierhonderdvijfenveertig. Hun aantal en oppervlakte per provincie is weergegeven in onderstaande tabel. Hierbij is onderscheid gemaakt in min of meer natuurlijke meren en in meren die waren ontstaan door het afgraven, of opbaggeren van veen voor brandstof.
Provincie |
Drooggemaakte meren |
Drooggemaakte verveningen |
|||
|
Aantal |
Oppervlakte in hectare |
Aantal |
Oppervlakte in hectare |
|
Flevoland Friesland Groningen Noord-Holland Overijssel Utrecht Zuid-Holland |
3 128 4 103 0 0 4 |
145.000 5.546 653 74.839 0 0 970 |
0 100 0 20 7 6 70 |
0 26.854 0 8.124 5.223 4.955 39.544 |
|
|
242 |
227.008 |
203 |
84.700 |
|
Omdat voor een droogmakerij het overtollige water alleen door bemaling kan worden afgevoerd, zijn de eerste droogmakerijen pas veel later tot stand gekomen dan polders in laaggelegen gebieden en bedijkingen langs de kusten. Bij beide typen is het overtollige water soms eeuwenlang bij laagwater door uitwateringsluizen afgevoerd. Tegenwoordig is door de bodemdaling en de zeespiegelstijging voor vrijwel alle polders in ons land bemaling nodig.
Tijdens mijn onderzoek wilde ik ook wel weten wat de eerste droogmakerij in ons land is geweest. Op grond van inmiddels verzamelde gegevens had ik de indruk gekregen dat de eerste droogmakerij waarschijnlijk in de buurt van Alkmaar moest liggen, want verschillende droogmakerijen die vanaf ongeveer het midden van de zestiende eeuw waren drooggemaakt lagen daar in de buurt. Ik heb toen enkele bezoeken aan het Stadsarchief van Alkmaar – nu het Regionale Archief - gebracht. Hierbij vond ik ook een in 1963 door de archivaris, de heer Eijken, opgestelde Inleiding op de Inventaris van het Archief van de Achtermeer, een droogmakerij van 35 hectaren, pal ten zuiden van Alkmaar. In deze inleiding werd vermeld dat op 20 november 1532 aan Jan Jansz., baljuw van de Nieuwburg en Willem Jansz., schout van Alkmaar, door graaf Floris V octrooi is verleend tot droogmaking van het Achtermeer. Bij verder zoeken vond ik een vermelding van De kroniek van Wijnkoper waarin wordt gemeld dat in 1533:
"..... die palen (gesteken) om de Achtermeer te bedijcken."
Ook is er een brief van een onbekende aan Jan Jansz. d.d. 18 november 1536 over zijn:
"nyeuwen lande, gemaict uuyte Achtermeer".
Uit archiefstukken uit 1553 en 1557 valt op te maken, dat in die tijd de polder droog was. Van deze droogmakerij zijn ook nog het Consent voor droogmaking van de Gemeente Alkmaar en het Octrooi van Floris V beschikbaar. In dit octrooi wordt onder andere vermeld:
"Het is nu zoe dat zij Supplianten tot eenige zonderlinge consideracie laetende hem duncken dat men ter aventuere mit groote zwaere casten tvoorsz. meer soude moegen verlaten en de bij lanckeyt van tijde verdrijven ende tzelve tot lant moegen maicken hoewel nochtans tzelve nyet wel doenlick eli was aft deducibel tot volcomen effecte, dan als voorsz. es met groote zwaere casten en de moyten."
Op basis van bovengenoemde informatie mag dus worden verondersteld, dat het Achtermeer in, of kort na 1533 als eerste droogmakerij in ons land is drooggemaakt. Korte tijd later volgden het Kromwater in 1546, het Kerkmeer in 1547, de Greb in 1548 en het Dielofsmeer ongeveer in 1557. Al deze drooggemaakte meertjes lagen in de omgeving van Alkmaar.
Oorspronkelijk is de droogmaking tot stand gebracht voor landbouw, maar inmiddels is de Achtermeerpolder volledig verstedelijkt en als een woonwijk in het stadsbeeld van Alkmaar opgenomen. De windmolen is in 1913 vervangen door een dieselgemaal, dat ook het overtollige water van de aangrenzende polder Overdie bemaalt.