De Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders verbouwde vlas. Die had die kavels in gebruik, van voor tot achter, duizend meter lang en vijfhonderd meter breed. Bedrijven van vijftig hectare en sommige waren nog veel groter, die waren negentig hectare. Andere bedrijven waren, zeg maar, 45-50 hectare. Als je die grond bewerkte kon je toch zien dat er verschil was, hier in die poldergrond. Er was een boer aan de Ooievaarsweg. Ik zei tegen hem:
“Midden in die kavel zat toch een hele lichte streep?”
“Hoe weet je dat?”, zegt hij. “Je hebt vast wel meegemaakt dat de grond in het midden als eerste bewerkt was?” “Dat klopt precies,” zegt hij. Dat had hij met het vlas meegemaakt, toen hij die kavel kreeg. Toen zei hij: “Wat een mooi stuk vlas staat erop; die kavel wil ik wel nemen.” Want je kunt aan vlas heel goed beoordelen wat de grondsoort is.
De grondsoort moet waterdoorlatend zijn en een goede structuur hebben. Er moet een goede capillaire opstijging van het vocht zijn, er moet geen droogteschade zijn en de grond moet heel goed worden gedraineerd. De poldergrond is ongelooflijk goed gedraineerd; die poldergrond is de beste grond van West-Europa, hoor. Ja, dat is echt waar.
In 1998 hadden we een heel nat jaar. De boeren in Drenthe, in Groningen en in Friesland konden geen bieten meer rooien, en die in Zuidelijk Flevoland wel; ik was de enige agent die nog bieten aanleverde. Overal lagen de fabrieken stil. De Suikerunie was al gestopt.
Nou, ik was brutaal. Het was op een zondag. Ik was begonnen met het bellen van de loonwerkers en ik had ze aan het werk gezet:
“Bij die boer kun je rooien, en bij die boer mag je rooien, en bij die boer mag je rooien, en bij die boer mag je rooien.”
Op maandagochtend had ik alle loonwerkers aan het werk. Toen had ik bieten genoeg en kwamen de loonwerkers en de kraanmachinisten uit de Noordoostpolder en uit Oostelijk Flevoland hiernaartoe om bieten te laden, want die hadden geen bietenvoorraad meer.
Dat kon doordat die grond zo goed ontwaterd was en weer berijdbaar was. Ik had al vaker ervaring met die grond gehad, dat je die nog heel goed kon berijden. Ik kwam bij een boer:
“Nou, we gaan toch rooien, hè? Het regent nog. Het gaat veel beter nu het goed nat is. Als het straks half droog is, plakt alles aan je wielen.”
“Dat gaan we doen,” zegt hij. Dat ging van de ene boer naar de andere boer. En zo kreeg ik toch al die mensen weer aan het werk. Nou, daar kreeg ik wel een pluimpje voor van de fabriek, hoor. Leuk! Ik vond het zelf goed gaan, dat ik bieten kon leveren.