In 1982 ben ik naar Zeewolde verhuisd. Nou, verhuisd: ik heb een agentschap gekregen hier in Zuidelijk Flevoland. Zuidelijk Flevoland was helemaal in opbouw. Er moesten allemaal nieuwe boeren komen. In de herfst werd de uitgifte bekend. De ene kwam uit Groningen, de andere uit Zeeland; ze kwamen overal vandaan. We gingen ze dan bezoeken. We feliciteerden ze met de verpachting. We gingen ze bezoeken, want ze konden natuurlijk lid worden van de CSM [Centrale Suiker Maatschappij, red.] voor de suikerbieten. Zodoende is het gegroeid. In het voorjaar gingen ze de grond bewerken. Dan was het bietjeszaad leveren, en contracten afsluiten. Dat ging allemaal heel goed.
Maar ik was ook bietenagent voor Jonker Fris. Dat was een conservenfabriek in Heusden. Dan sloot je dus een contract af voor de bieten. En passant moesten de producten toch geoogst worden. Dan sloot ik ook nog wel contracten af voor slabonen en voor doperwten. En dat ging ook heel goed.
Daarnaast was ik ook nog boer. Het was een gemengd bedrijf. We hadden ook nog een vlasfabriek. Het vlas kwam in eerste instantie nog van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders, maar dat werd steeds minder. Dan gingen we naar de boeren over, van de Rijksdienst naar de boeren. Er waren boeren die ook nog vlas wilden telen. Dat moest ook gebeuren. Verschillende boeren gingen hier in Zuidelijk Flevoland ook vlas telen. Dat ging heel goed. Dat ging heel goed.