In het begin had je veel riet hier. Je kwam de polder in en je moest de weg maar uitzoeken. Je reed de polder in, dan zag je een kavel. Die kavels hadden een [letter en een] nummer; van A tot B en P, Z; noem het allemaal maar op. De kaarten had je in de auto liggen en daar moest je op kijken: “Waar ben ik nu?” Dan keek je op die kavelnummers, en daar zag je van:
“Hé, nou ben ik aan de Vogelweg….Nu ben ik aan de Roerdompweg.”
De Vogelweg was een rechte weg door Zuidelijk Flevoland. Hij was wel geasfalteerd…. In het begin was het niet geasfalteerd, of was het tot bepaalde gebieden geasfalteerd. Dan moest er weer een brug komen en dan ging het [verkeer] gewoon naar de zijkant.
Je had je de Lepelaarweg, je had de Ooievaarsweg, je had de Roerdompweg, je had de Duikerweg, je had allemaal vogelwegen. Dan zeggen ze wel:
“De duiker is weg, maar de Duikerweg die ligt er nog.”
Zo ging het gewoon.
In iedere afdeling zaten opzichters, die hadden 500 hectare tot hun beschikking. Ze zaaiden het land in met graan, koolzaad en allerlei producten en het ging steeds maar verder de polder in. Zodat de polder in ontginning kwam. Op een gegeven moment verliepen de contracten met de Rijksdienst [voor de IJsselmeerpolders]. De grond werd uitgegeven aan de pachters. De pachters namen gewoon het werk over, die waren toen eigenlijk de beheerders van Flevolandse grond.