Als je Zeewolde binnenrijdt, dan heb je op een gegeven moment, als je over de Horsterweg rijdt, links de sportvelden. Rechts heb je nu het bos. Dat was toen ook nog veel kleiner, zeg maar het gebied dat later het G-gebied ging heten. Bij de eerste kruising staat nu een stenen gebouwtje; daar stond een noodgebouw en dat was het gemeentehuis. Dat was niet zo’n heel groot gebouwtje; daar kerkten wij zondags. Dan moest je eerst het hele gemeentehuis verbouwen, want je had alle stoelen nodig uit alle kamers. We zaten dus op hele mooie luxe stoelen in de kerk; dat was echt supergrappig. Dat was dus ook de ruimte waar de gemeenteraad vergaderde.
En als je nu praat over wat in die periode zo bijzonder was aan Zeewolde: Zuidelijk Flevoland was nog geen provincie, het was nog gewoon gebied van de RIJP, rijksgebied. Het Grootlandbouwbedrijf was op een heleboel akkers nog actief. Die waren nog niet uitgegeven aan boeren. De RIJP had een opdracht, en ook een idee van: “Wij kunnen de samenleving vorm geven.” Misschien is het wat sterk uitgedrukt, maar het zat er wel achter. Dus er werd gekeken naar de opbouw, vooral van de agrarische bevolking. Op de woonkernen hadden ze dan wat minder grip. Lelystad was vooral voor Amsterdammers, dat kreeg later concurrentie van Almere want de bewoners hoefden minder ver [van en naar Amsterdam] te rijden, en toen ging Almere groeien.
Die Rijksdienst was heel erg bepalend voor alle gemeentes en toen wij op 1 januari gemeente werden, was Zeewolde nog een gemeente die niet hoorde bij een provincie. Die was er nog niet, dat is pas in 1986 gebeurd. En toen kreeg je dus dat wij provincie werden. We hadden eerst een landdrost en geen Commissaris van de Koningin. De landdrost was toen de baas van het gebied.