Weken later, op een donderdagavond, kreeg ik een telefoontje van de man van Personeelszaken en die zei:
“Mevrouw Laffra, die baan is allang vergeven, want er hadden 159 vrouwen op gesolliciteerd en er zaten er twee tussen die in Amsterdam bij Burgerzaken hadden gezeten.” […]
Hij zegt:
“Dat is voor ons kat in het bakkie. Die konden we zo plaatsen. Maar u hebt zoveel geschreven over dat makelaarskantoor. Wij hebben nu wel een functie op Sociale Zaken.”
Sociale Zaken was één grote uitkeringsfabriek, omdat zoveel mensen in de uitkering liepen. En toen zei hij:
“Wij hebben daar twee vrouwen nodig. Wij hebben daar een boekhoudmachine en die moet tien uur per dag draaien. Dat wordt dus twee keer vijf uur, anders krijgen we die uitkeringen niet op tijd voor elkaar. En u schreef ook in uw brief dat u de huren boekte op een boekhoudmachine. Daar hebt u dus ervaring in. Wilt u komen?”
Nou, dat heb ik gedaan.
Toen moest je zelfs op zaterdags werken en soms ’s avonds om op tijd voor al die mensen die uitkeringen klaar te krijgen. Dat was echt verschrikkelijk! Er werd ook helemaal niet gekeken hoe het met die mensen ging. Het was je kop houden, je briefje op tijd inleveren en stampen met die handel. En toen kreeg ik ook nog de telefoon erbij. Dan kreeg ik weer van mijn chef op mijn kop:
“Er hangen er nog veertig achter. Wil je dat gewoon sneller doen?!”
Waarop ik dan weer zei:
“Nee, want deze mensen geef ik fatsoenlijk uitleg waarom dingen nog niet geregeld zijn. Want, dat is voor hen van groot belang: ze kunnen hun huur niet betalen, ze kunnen geen boodschappen doen. En als ik dat niet doe, dan hangen ze morgen weer aan de telefoon. Wat is nu wijsheid?!”
Hij zei:
“Dan moet je maar maatschappelijk werker worden! Dit is je baan niet. Je moet gewoon kassa maken!”
Nou, daar kon ik niet mee leven en toen dacht ik: “Nou, dan moet ik maar maatschappelijk werker worden!” Dus, zodoende ging ik naast mijn werk een opleiding volgen.