Mijn baas was Aziz Manar, een jonge Marokkaan. Tijdens het sollicitatiegesprek vroeg hij mij over de buurten in Lelystad. Ik kende alleen maar mijn eigen wijk, de Kempenaar. Lelystad is zo gebouwd, dat als je niet iemand uit een andere wijk kent, je daar ook nooit komt. Ik kon niet zo gauw iets verzinnen en daarom had ik het over de Kinkerbuurt. Ik moest toen aan [Jan] Schaefer denken. De eerste buurten die in Lelystad zouden worden aangepakt, zouden natuurlijk de zorgbuurten zijn, met een gemengde bevolking en mensen met een kleine portemonnee. Ik zeg:
“Weet je wat het is met die mensen in de Kinkerbuurt? Ze lopen vaak te kankeren over hun buurt, maar het is ook zo, dat je met je handen van hun buurt af moet blijven, want ze gaan wel voor hun wijk.”
Dat was klaarblijkelijk ook een goed antwoord. Dus zei mijn baas: “Hoe gaan we dat aanpakken?”
Ik stond aan de wieg van het Wijkgericht Werken en had heel veel inbreng. Ik kreeg een wijkpost. Binnen een week was in een hofje van de Zuiderzeewijk een woning helemaal gereed gemaakt, midden tussen de mensen. Toen ik mijn fiets daar voor de deur zette, hing een buurvrouw net over het balkon:
“Oh, daar heb je weer zo een van de gemeente. Dat zal wat worden hier! Hebben we jou net nodig!”
Dus, dat was heel onaangenaam. Mijn baas had me meegegeven:
“Thea, oriënteer je daar nou. Ga kennis maken met de buurt. Kijk wat voor organisaties daar mogelijk zitten, ga die winkels langs. Maak bekend dat je er bent en kijk wie er allemaal wonen.”
Het eerste wat ik deed was bij die ‘rotbuurvrouw’ aanbellen:
“Hé, vind je het leuk om een kopje thee of een kopje koffie bij me te drinken, want ik ken deze hele wijk niet. Ik vind het wel even leuk om met mijn buurvrouw kennis te maken.”
Op die toer. En zij kwam. Voor je het wist kwam zij langs met een schoteltje met een paar plakjes cake.
“Ik ga wel steeds tegen jou te keer, maar je deugt wel, hoor. Hier neem een plakkie cake, want je krijgt hier ook niets bij die gemeente!”