Mijn vader had een eigen schildersbedrijf, een eenmansbedrijf. Hij nam zijn familie in dienst, zijn oom en neven en die werkten voor hem. Maar ja, in Suriname worden niet zoveel huizen geschilderd. Op een gegeven moment liep het niet zo goed meer met het bedrijf en mijn vader werd marktmeester van de Centrale Markt in Paramaribo. Dat hield in, het innen van penningen; standplaatsen toekennen aan verkopers, controlerende taken enz.…
Mijn grootmoeder woonde bij ons thuis, want mijn grootvader was al overleden, zo gaat het meestal in dat land. Als blanke vrouw sprak zij vloeiend Surinaams en was met alle bevolkingsgroepen bevriend. Mijn vader sprak ook Javaans en Hindoestaans, maar wij konden dat niet. Ik ben opgevoed door mijn ouders en mijn grootmoeder. Mijn grootmoeder was mijn grootste voorbeeld, zij was ook mijn peet. Ik vond haar een krachtige vrouw. Zij heeft in haar eentje haar zoon opgevoed en nam, naast mijn moeder, ook de zorg van de kleinkinderen op zich. Mijn moeder was ook een hele goede moeder, echt een prachtige, geduldige en zachtaardige vrouw. Ik zou graag willen dat ik haar nog had, maar jammer dat het niet zo is.
Mijn grootmoeder heeft geholpen bij onze opvoeding. Zij zei altijd:
“Je moet je best doen op school. Leren en goed leren, want je diploma is je man”.
Dat betekent impliciet dat een vrouw die de middelbare school heeft afgerond een baan moet zoeken, want dan was je al zeventien of achttien jaar. Maar ik wilde doorleren en verder in de maatschappij.