De inrichting van de polder zoals Henk Veringa die leerde kennen, werd bepaald door de cultuurboerderijen. De grootschalige landbouw die daar bij hoorde, bood meer dieren een kans dan het type landbouw van na de uitgifte:
Nou, dat (de polder in 1950) was de mooiste tijd, dat was de grootschalige akkerbouw. Ja, dat waren de Staatsbedrijven waarbij het gerelateerd was aan die ene boerderij die op het begin van de wegen stond. Daarna werd het uitgegeven en werd ieder akker opnieuw ingedeeld. En dan kreeg je vier of vijf soorten gewassen. De aardappelen werden iedere keer weer ergens anders gepoot. Die gingen van de hoek langzaam naar voren of achteren. Nou dat was een van de grootste veranderingen in het landschap hier. In het najaar was alles kaal en daarvoor was dat bij lange na niet zo. Want toen had dus je veel meer koolzaad, dus dat bleef groen. Je had luzerne, dat bleef groen. En ook het graan werd in het najaar ingezaaid en dat waren hele akkers waar dat mee gedaan werd. Dat was niet dertig procent voor- of achterop of middenin, nee, dat was de hele akker, die had je in één keer. Dus dat hele beeld, dat veranderde, en daarmee ook de kwaliteit. Want je had daar voor, dus in die grootschalige landbouw, veel meer leven.
Bron: Landschapsbeheer Flevoland. Interview met de heer H. Veringa door Anke van Zwoll op 29 november 2012.