In het begin was er al gauw, waar die vandaan kwam weet je niet, ergens een haas te zien of al gauw was er ergens een vogel te zien. Zelfs, om wat voor reden ook, hebben we al heel snel een mol gezien. Hoe die gedropt is, weten we niet, maar hij was er. Hij kwam misschien wel met een schipper mee of zo, maar er was nog geen evenwicht. Dus je deed ook niet veel schade met het rietbranden. En dan was die vlakte kaal en kon de landmeter uitzetten, die had zicht. Want als het riet er stond, dan konden ze niet over het riet heen kijken en uitzetten.
Er waren geen bakens, dus je moest zelf bakens uitzetten in dat kale landschap. Dat was er dus de oorzaak van dat wij riet gingen branden. En na dat branden kregen we spontaan moerasandijvie. En die moerasandijvie groeide op natte grond, niet geschikt voor gras, maar moerasandijvie kon daar groeien. En die kwam heel vroeg in het voorjaar tot bloei en die gaf van die mooie pluizen. En met goeie wind, dan wilden die planten zich vermenigvuldigen en gingen in de richting waar de wind hen naar toe voerde. En dat was de moerasandijvie.
Bron: Landschapsbeheer Flevoland, interview met de heer Johannes Olieman door Carine Nieuwenhuis, 21 maart 2011.