In de beginperiode waren er geen fazanten. Die hele fazantenstandaard is eigenlijk een verhaal op zich, want van nature komt de fazant niet in Nederland voor. Toen het bos redelijk op gang kwam zijn er toch wel fazanten uitgezet. Andere vogelsoorten kwamen zo langzamerhand van nature wel deze kant op. Maar die fazanten en alle andere vogels ook trouwens, leefden hier in het paradijs. Het was een gigantische voorraadschuur. Je kunt je voorstellen: als een bos jong is, dan groeide er ontzettend veel onkruid, eh… planten op. Wij noemen dat een onkruid, maar in wezen horen ze d’r. Dus er was voedsel in overvloed, qua zaden en dergelijke. Maar dat had ook weer tot gevolg dat je soms gigantische muizenplagen had. Niet alleen in het bos trouwens, maar ook daarbuiten. Er zijn wel plaatsen geweest waar ze hele kavels rondom hebben afgezet met een soort walletje van zo’n halve meter hoog. Om de muizen te bestrijden werd er een centimeter of tien op het land gespoten. Als het water weer weg was, of op het water zelf, zag je duizenden en duizenden muizenlichaampjes drijven. Het was een gigantische plaag voor die boeren, want ze vraten al hun graan weer op. Ja, dat was wel een spannende tijd soms.
En door die muizen had je ook gigantisch veel roofdieren natuurlijk. Bunzing, hermelijnen, kiekendieven, buizerds in wat mindere mate, maar ontzettend veel roofvogels. Het ene leefde eigenlijk van het andere. Dat is later natuurlijk allemaal wat minder geworden toen het bos ouder werd. Toen had je op de bodem veel minder begroeiing en als je geen ondergroei hebt kunnen er ook weinig dieren meer verblijven.
Ringslangen kwamen ook al heel vroeg. Toen wij in het begin in de polder woonden, had je al ringslangen. Ik weet nog wel: de eerste ringslang die ik op Kuinderbrug tegenkwam, dat was zo’n beestje van een halve meter. Maar die kwamen waarschijnlijk, tenminste wat mij later verteld werd, vanuit de Weerribben. Waar water is, heb je altijd ook wel ringslangen.