Met een dominee de wildernis in

Indrukken van bezoekers van buiten de polders

Voor buitenstaanders die de jonge IJsselmeerpolders bezochten maakte het nieuwe land vaak een verpletterende indruk. Voor sommigen was het een bron van inspiratie, voor anderen van angst. Jan Hoogendoorn, die opgroeide in de Wieringermeer en in 1941 naar de Noordoostpolder kwam, vertelt:

riet

Metershoog riet in de Noordoostpolder, 1943 (foto Batavialand, collectie K.A. Bazlen).

Alle rechten voorbehouden

We woonden in de Zeebiesstraat en van daaruit werkte ik in de polder het riet in. Ik had een oom, die was predikant in Nunspeet. Hij was echt een natuurman. We ontmoetten hem een keer bij vader in de Wieringermeer: 

"Oom Walt, je moet eens naar Emmeloord komen. Je moet bij ons eens een keer preken. Dan vragen we wel of je twee dagen voor de zondag komt. Dan zal ik je de polder laten zien, een stuk oase, wilde natuur."

Hij zegt: "Dat doe ik." Toen had ik dat rupsvoertuig. Ik zeg:

"Dan gaan we dwars door de polder heen, richting Urk. Daar moet ik wezen voor mijn werk. Ga je mee?"

We gaan rechtaan, rechttoe. Niet de geijkte paden. Riet van drie, vier meter hoog. Je kon niets zien. Je duikt het riet in en je rijdt maar. Je ziet wel waar je terecht komt. Maar van tijd tot tijd ga ik op het voertuig staan, want we hadden markeringen in de polder staan op alle kruispunten. Waar later een kruispunt moest komen, stond een bepaald vierkant. Je ziet ze vandaag de dag nog weleens. Dat waren voor ons herkenningspunten. Hij zei: "Joh, waar komen we terecht?" Ik zei: "We komen precies op Urk uit."

En die man heeft zo genoten van die polder, dat het verschrikkelijk was. En hij zei: "Ik heb een preek, maar ik maak een nieuwe preek." En hij staat daar in zo'n houten gebouwtje. Hij heeft een preek gemaakt over die oppervlakte riet, Gods heerlijkheid en zo meer. Hoe hij dat klaar kreeg zo voor de vuist weg? De jongens zeiden:

"Wat is dat een kerel. Hij heeft zich helemaal ingeleefd in die situatie, door die tocht."

Zo was er ook een vriendin van mijn vrouw. Ik zeg: "Ben je bang?" "Nee hoor, ik ga met jou mee. Ik ben niet bang." Wij de polder in. Het was een jonge vrouw, ze was vrijgezel. Toen wou ze terug. "Ik ga met jou nooit meer mee." Ik zeg: "Dat was toch niets bijzonders? Een stuk wildernis en daar vliegen we door heen." Ze zei: "Nou, ik heb in angst gezeten, hoor." Ze vond het onvoorstelbaar groot en wild en ruig. Het begrip van die mensen die van buiten komen in zo'n polder. Die konden het zich niet voorstellen, zo'n polder, zo'n vlakte, toen. Moet dat nog wat worden? Jongere mensen zagen het wel.

Bron: Batavialand, project Oral History, komst van de eerste bewoners, interview met Jan Hoogendoorn op 22 november 1995.

Alle rechten voorbehouden