Ik was 18 jaar en ik moest in dienst, de Duitsers noemden dat de Wederopbouw, maar die naam veranderde ze al snel in de Arbeidsdienst [Arbeitseinsatz, red.]. Hier deel van uitmakend had achteraf nooit gemoeten. We kregen voorlichting van een van die ambtenaren, hij vertelde tegen mijn ouders:
"Als uw zoon daar voor een half jaar naar toe gaat hoeft hij niet naar Duitsland."
Ik kwam toen in Hilversum terecht en moest bomen rooien. Maar dat bleek eigenlijk een vooropleiding te zijn om je soldaat te maken voor het Duitse leger. Gelukkig is dat mislukt, we kregen het door en we hebben toen besloten om ’s nachts uit het kamp weg te glippen. Dit hebben we niet gedaan, een van ons was te weten gekomen dat het gehele kamp was afgezet met overvalwagens. Het Afrika korps van het Duitse leger zat toen in het Gooi. Later brak er ook nog een ziekte uit en zo kwam ik weer thuis. Hoe dit nu precies is gegaan, weet ik niet meer. Ik heb nog geïnformeerd bij het NIOD in Den Haag, maar die konden mij er niets over vertellen. Er moeten gegevens over zijn, maar tot nu toe kom ik er niet achter.
Al snel kreeg ik een oproep voor naar Duitsland. Ik ben toen meteen ondergedoken, eerst op een kamertje in Lemmer en later in de buurt van Groningen. Op een gegeven moment kwam mijn vader langs en zei:
"Jongen, als je in de polder gaat werken hoef je niet naar Duitsland."
Ik had ULO en ze hadden daar nog al gebrek aan kantoorpersoneel. Ik kon toen op kantoor komen in Lemmer bij de Directie, maar kantoor was niets voor mij. Mijn vader was hier niet erg over tevreden. Kort daarop kwam hij hier op terug en zei:
"Je kunt maandag aan het werk, vlak bij Lemmer en je moet een schop meenemen."
Dit was doorgestoken kaart, samen met nog iemand moest ik direct in de sloot. Het was een dichtgewaaide sloot, die opnieuw moest worden uitgegraven.
Mijn vader verwachtte dat ik hierop wel terug zou komen, maar ik kwam niet terug. Vanaf dat moment ben ik geleidelijk aan verder gegroeid, met het werk in de polder. In 1943 hadden we de eerste oogst en moest ik graan maaien met de hand (met een zicht). Ik had geen eelt op mijn handen, maar wel blaren. De gehele dag smeerde ik mijn handen in met smeervet van de machines, anders kon ik het beslist niet volhouden. Dit had allemaal niet gehoeven want ik had ULO en in die tijd kon je met dat diploma een goede functie bekleden, maar ik wilde dit niet. Ik wou naar de polder. Eerst werd ik paardenknecht, daarna kreeg ik een rupstrekker. Door een ambtenaar die eigenlijk altijd veel te veel regelde, moest ik naar het kamp Oostvaart. Dat viel tegen want thuis had ik het natuurlijk veel beter dan in een dergelijk kamp. De afstand was te groot om op en neer naar huis te gaan, dus bleef ik in het kamp.