Ik vond het in Urk moeilijk om naar school te gaan, want er werd bijna alleen maar lesgegeven. Er was geen zanguurtje, er werd niks verteld, er was geen gymnastiek, tekenen was uit den boze, want tekenen kon je niks mee verdienen later, dus dat sloegen ze allemaal over. Dat ging van ’s morgens acht tot ’s avond vier uur: drie kwartier les, het ene vak, en dan de volgende drie kwartier de andere les, en dat ging de hele dag door. Van ’s maandagsmorgens tot ’s zaterdagsmiddags. Dus ook geen extra middag vrij of zo. Iedere dag tot vier uur, behalve op zaterdag, en dan moesten wij nog een uur naar Emmeloord fietsen. Dus wij hadden het echt helemaal niet zo naar ’t zin hè. En wij werden een beetje met een scheef oog aangekeken, want wij waren ‘vreemden’.
Maar achteraf heb ik daar toch wel een leuke tijd gehad, want die jongens die daar mijn kameraden waren of werden, daar was er eentje bij, die heette Bakker. Die jongens hadden ook geen tas om hun boeken in te doen. Die hadden allemaal zo’n donkerblauwe trui aan, zo’n schipperstrui. En dan deden ze die boeken allemaal onder die trui, dus iedere jongen kwam met een stapel boeken onder z’n trui op school. Ik kan me één keer herinneren, toen had de onderwijzer een aanmerking tegen Bakker. En Bakker werd zo kwaad, die zat bij het raam, hij schoof dat raam omhoog, pakte die stapel boeken en die smeet hij zo het raam uit. Vanuit die bovenste lokalen naar beneden. Nou, ik weet niet meer precies wat de gevolgen waren, maar dat heeft nog wel een staartje gehad voor die jongen en zijn ouders, denk ik. Maar dat kon op Urk hè, dat gebeurde daar.